Sunday, March 26, 2006

 

Mijn laatste vlucht ...

Een conversatie per radio, maandagmiddag om drie uur :

“Krrrriiieeeoooeeeee .... Theo, ben je .... krrrrr .... daar .... ??”. “
“Ja Ben, ik ben er”.
Ik laat voor het gemak al het gekraak maar even achterwege.
“Zeg Theo, leg je woensdag een paar lakens klaar?”.
“Huh .... ???”.
“Ja, je weet toch wel, dat Hans woensdag bij jou komt logeren?”.
“Ja natuurlijk weet ik dat, maar waar heb ik nu lakens voor nodig?”.
“Nou, ik kan me voorstellen, dat er heel wat tranen zullen vloeien”.
“Ja, nou je het zegt, daar kon je wel eens gelijk in hebben. Weet jij eigenlijk hoeveel mensen hij meeneemt?”.
“Nee, geen idee, we zullen het hem bij gelegenheid eens vragen”.

Dat is het moment waarop ik inbreek. Eigenlijk voelde ik me een beetje een gluurder, maar ja het radiouurtje is voor iedereen :
“Ik kom met zuster Catherine Li en twee mensen van het Rode Kruis”.
“He ... wat ... wie praat daar?”.
Ze zijn natuurlijk niet gewend, dat iemand hun koeterwaals verstaat.
“Ikke, Hans”.
“Ach, zeg wat leuk, we hadden het net over je. Waar ben je?”.
“Ik ben op terugweg van Birao”.
“Oh, dus je bent aan het vliegen?”.
“Inderdaad”.
“Ah bon .... dus het is uiteindelijk toch nog gelukt met die benzine?”.

En inderdaad is het toch nog gelukt met de benzine.
Eerst kwam de benzine “morgen”. Je begrijpt dat “morgen” steeds waar was, maar dat het in elk geval nooit “vandaag” werd. Donderdag zouden we naar Birao en zaterdag zouden we terug komen. Het programma duldde absoluut geen uitstel.
Het werd woensdag. Het werd donderdag. En er was brandstof. Iedereen blij! Morgen zou het dan toch nog zijn! Eén keer op het vliegveld bleek het te gaan om een hele grote tankwagen. Er zou eerst een monster naar het laboratorium in Douala moeten gaan, voordat de boel vrijgegeven kon worden. Dus moest ik iedereen weer teleurstellen. Het werd vrijdag. Het werd zelfs zaterdag. En toen kwamen er gelukkig vaten benzine, die – verzegeld – onmiddellijk verkocht konden worden.
Omdat Total in gebreke was gebleven, hoefden we niet extra voor de vaten te betalen.
Er werd natuurlijk hevig gecommuniceerd nu. Ik wist niet hoe snel ik getankt kon zijn. Ik moest – naast de tanks volgooien – ook nog eens 11 jerrycans meenemen. Birao kan ik met volle tanks alleen niet halen, daarvoor is het te ver.
Nu is het zo, dat zij van Total geen jerrycans vullen. Dus het gaat als volgt : ik taxi van de aeroclub naar het hoofdplatform en ik laat de tanks vullen. Dan taxi ik terug naar de aeroclub en hevel alle peut in jerrycans. Daarna doe ik het nog eens en dan is het klaar. Maar je begrijpt wel dat, als je de mensen van Total nodig hebt net tijdens het uiltje wat ze aan het knappen zijn, je soms even moet wachten.Daarom adviseerde ik pere Kossi in Bambari, om mij om 14:00 uur nog maar eens te bellen. Dan zou ik hem meer kunnen vertellen over de vertrektijden.
Wie er al om 14:00 uur belde, geen Kossi. Nu gaf dat niet zo heel veel, want het bleek dat ik voor de bovenbeschreven tankprocedure de hele middag nodig had. Maar het gaat maar om het principe en toen hij om 17:00 uur belde waar of ik eigenlijk bleef, kon ik hem vertellen dat het wel morgen zou worden. Als ik nu nog vertrok, dan zou het donker zijn als ik in Bambari aankwam. “Ach ja, dat was ook zo”. Een communicatie, tekenend voor de lijn Bangui – Bambari. Ik heb wat afgemiscommuniceerd met die mensen.
Een ander communicatielijntje liep via de bisschop. Ik had al een maand eerder aangegeven, dat ik van tevoren geld wilde hebben. Daar waren ze mee accoord gegaan. Nu – op de dag, dat het allemaal gebeuren zou – kreeg ik onverwachts de bisschop aan de lijn.
“Ik hoor dat er benzine is?”.
“Ja dat klopt monseigneur”.
“En ... hoe laat denk je te komen?”.
“Ik denk niet dat ik kom monseigneur”.
“He? Hoezo? Waarom dan niet?”.
“Nou, we hadden afgesproken dat er vooruit betaald zou worden en het bedrag op uw rekening hier ter plaatse is niet toereikend”.
“Ah bon .... maar hoe moet ik dat nu op zo’n korte termijn verhelpen?”.
“Ik zou het niet weten monseigneur.”.
Vijf minuten later werd ik door de procuur bij de kathedraal in Bangui gebeld : of ik even mijn geld wilde komen afhalen.
De smiecht. Hij had het gewoon geprobeerd. Als ik was gaan vliegen zonder geld vooraf, had ik maandenlang naar mijn centen kunnen fluiten. En er dus indirect mijn opvolger mee opgezadeld. In de periode zonder benzine was ik de analen van onze vliegclub eens gaan bestuderen en zo was ik erachter gekomen, dat deze bisschop al in 1995 op de zwarte lijst stond.

Onderweg naar Bambari was veel regen. De baan stond blank. Typisch regentijdweer, met prachtig heldere luchten. Eenmaal onderweg naar Birao kwamen we een muur van – het leek wel – rook tegen. Nou was ik daar niet verbaasd over : er staat hier altijd wel iets in de fik. Maar dit was veel grootschaliger en zo vlogen we van de kraakheldere lucht de melk in. En ineens wist ik het : ik was zojuist van de regentijd naar de droge tijd gevlogen. Op een noord-zuid route kan dat best. Het is de intertropische convergentie zone, die beide scheidt. Deze zone wandelt in de winter naar het zuiden en zo omstreeks deze tijd gaat hij weer naar het noorden. Ten noorden van die zone is het droge tijd. Ten zuiden van die zone is het natte tijd. En die zone zelf is dus soms maar heel dun.
Een eindje verderop begon Kossi, die naast me zat, ineens driftig omlaag te wijzen. Omdat we tegen de wind in vlogen waren we laag gebleven. En nu had hij een enorme kudde buffels in de smiezen. Dat wilden we natuurlijk wel eens van dichtbij bekijken en zo cirkelden we langzaam naar beneden. Het is een indrukwekkend gezicht om zo’n kudde van dichtbij te zien, dat kan ik je wel vertellen.
Birao was – net zoals de eerste keer – een toonbeeld van onttakeling. Ik heb niks tegen een beetje primitief onderkomen. In zo’n hutje hoort dat er gewoon bij. Maar zo’n - eens - mooie missie post zo onttakeld te zien, dat is ontluisterend.
Gelukkig zouden we de volgende dag alweer vertrekken. Voor zo’n korte periode was het zelfs nog wel leuk te noemen. Het eten wat ze maken is werkelijk verrukkelijk. Gewoon op een houtvuurtje op de binnenplaats gekookt. Het zand knarst tussen je tanden als je de maniok kauwt. Maar het is – samen met het vlees – heerlijk. Ook de koffie – uit Mobaye – en de thee – uit Sudan – weten ze voorteffelijk te bereiden.
De terugweg was zonder brokken voortreffelijk verlopen en ik verheugde me erg op de nabije toekomst.
Woensdag zou ik naar Bangassou gaan. Daar zou ik blijven slapen. Donderdag zou ik naar Mobaye gaan. Donderdag eten de paters van Mobaye altijd bij de zusters en dat is dan groot feest, want die kunnen er wat van. Vrijdag zouden we dan naar Bangui terug gaan ...
Maar ja ...
Toen ik die middag uit Birao thuis kwam, stond André, de vliegtuigmonteur, me op te wachten. “Zeg, weet je wat?”, begon hij. Uit zijn manier van doen kon ik al opmaken dat het niet best was, wat hij te melden had. “Je CDN verloopt aanstaande donderdag .... “. CDN, dat is certificate de navigabilité. Oftewel het luchtwaardigheidsbewijs. Oftewel je APK keuring. Ik kon dus wel fluiten naar mijn etentje bij de zusters van Mobaye. Het licht is rood, het licht is groen, in Bangui is er altijd wat te doen. Vrij naar Herman Vinkers. Maar het is niet altijd fijn.
Nou ja ....
Dinsdag heb ik de hele dag besteed aan benzine kopen. De voorraad van Mobaye en Bangassou moest worden aangevuld. En mijn eigen voorraad natuurlijk ook. Aan het eind van de dag stond er zeshonderdveertig liter vliegtuigbenzine in de schuur van St Charles. In het vliegtuig zat er nu links nog 170 liter en rechts nog 20 liter. Dat was genoeg om bij Bangassou te komen. Daar zou ik dan de hele voorraad, die daar nog was, tot me nemen. De peut daar was namelijk al zowat een jaar oud en het spul blijft niet eeuwig goed.
De volgende dag kwam pere Slavec met zijn Puch. Dat is zo’n onwijs gave vierwielaangedreven Mercedes. Maar eigenlijk is het een Oostenrijks ding met alleen maar een Mercedes motor. Hij ging met mij mee om bij de zusters van Kouango de antenne te vervangen. Pere Slavec is Pool en hij kan alles, wat electronisch is, repareren. Hij heeft dan ook vanuit het hele land geen gebrek aan belangstelling.
Op het laatste moment – ik zat al in de auto – bedacht ik me dat het misschien wel goed zou zijn om een jerrycan mee te nemen. De nachtwacht had zich al een hele poos goed gedragen. Er was al een hele poos geen brandstof meer verdampt. Maar je weet toch maar nooit.
Samen met de zoon van de dagwacht (de dagwacht zelf is naar de Pygmeen om zijn slechte ogen te laten genezen) bekeek ik het brandstof peil. Links 160 liter (dat kan : communicerende vaten) en rechts ..... 10 liter ... !
Nou, mooi, zei de zoon van een jaar of vijftien. Hij bezoekt nog regelmatig school. Hij zit op het lyceum. Nu hebben we een schriftje, waarin ik elke dag de brandstof stand noteer. Ik kan me voorstellen, dat het inzichtelijker wordt als je het voor je ziet, dus ik liet hem het schriftje halen en noteerde de nieuwe stand. Vervolgens keek ik hem vragend aan. Hij keek vragend terug.
“Ik zie een verschil”, zei ik.
“Ah bon .... “, zei hij en keek met hernieuwde belangstelling naar het schriftje.
Omdat de mensen hier vaak alleen maar ja zeggen om je te plezieren en omdat ik wilde dat hij écht wist dat en hoeveel benzine er verdampt was, vroeg ik hem mij te vertellen hoeveel benzine er ontbrak. Er kwamen diepe denkrimpels in zijn voorhoofd en na een poosje kwam hij weifelend op ongeveer 15 liter? Ik kon mijn oren niet geloven. Mijn zoontje van zeven jaar kan het nog beter. Het verschil tussen 170 + 20 en 160 + 10. Echt ongelofelijk.
Nou ja .....
In het schriftje schreef ik, naast de nieuwe stand, dat de nachtwacht van mij deze keer een officiele – schriftelijke - waarschuwing kreeg. Ik was erg teleurgesteld. Het was zo goed gegaan de laatste tijd. Ik had hem – in het licht van mijn naderend afscheid – een paar leuke cadeautjes gegeven. En nu dit. Zo van : die is weg, nou kan ik gewoon mijn gang weer gaan. Zoals een roofdier al begint te eten nog voordat de prooi goed en wel dood is.
De vlucht naar Bangassou – via Kouango en Mobaye (heel veel post) – verliep zonder brokken, behalve dan de brokken die zuster Catherine Li (Vietnamees) er volcontinue uit gooide. Het arme mens kwam meer dood dan levend in Bangassou aan. De wederopstanding was dientengevolge niets minder dan een mirakel in mijn ogen. Ik ben ook wel eens beroerd geworden in de lucht en dan blijf ik vaak de rest van de dag onvast op mijn benen. Zoniet de zuster. We kwamen na de lunch aan, maar de zusters hadden op zuster Catherine gewacht en ik werd ook uitgenodigd.
In de middag hebben we de benzine van Bangassou in het vliegtuig overgeheveld en eenmaal terug bleek dat Tom er ook net was. Tom is het Nederlandse neefje van de eerste bisschop van Bangassou. Hij is hier dertig jaar geleden gedurende twee jaar co-operant (vrijwilliger) geweest en sindsdien heeft hij elk jaar een bezoek gebracht van een maand of twee, waarbij hij dan bepaalde klussen opknapt. Tom is heel erg handig en bovendien ook nog eens heel erg intelligent. Als Tom er is dan gebeuren er dingen. Bovendien is Tom een heel gezellige kletser. Hij heeft al ontzettend veel beleefd.
En zo was het al gauw tijd om weer aan tafel te schuiven. Alle paters van Bangassou waren aanwezig. Ik mocht naast de bisschop zitten en er kwam champagne, die de Franse ambassadeur had meegebracht. Het werd een vrolijke boel en het eten was lekker. Op enig moment vroeg Tom of ik eigenlijk wel wist wat voor vlees ik aan het eten was? Ik had natuurlijk geen idee. Bleek het de slurf van een olifant te zijn. Nou, het was gewoon lekker. Lekker mals ook.
De volgende dag begon al wat minder fijn. Deze dag stond in het teken van afscheid en als ik ergens niet tegen kan is het wel afscheid nemen. Bovendien ben ik altijd degene die in tranen gaat. En ik ben voor hun natuurlijk niet meer dan de zoveelste passant.
Bij het daadwerkelijke afscheid kan ik dus geen woorden uit mijn mond krijgen en knik ik alleen maar stom. Bij de start op Bangassou werd het me echt teveel. Het was alsof de baan van Bangassou – die onder me weggleed – me nog meer zei, dan de personen, die daar stonden te zwaaien. Ik zag alleen nog maar een waas. Ook niet handig als je – nog dicht bij de grond – aan het vliegen bent.
Onderweg naar Mobaye kom je langs Kembe en daar heb ik – ter afscheid – een “missing man formation” gevlogen. Viel niet mee, want ik was de “missing man”, die moest wegbreken, maar dan was de overgebleven man “missing”. Dus heb ik maar de overgebleven man gevlogen. Het was in elk geval ook roerend en er stonden heel wat mensen te zwaaien.
Op Mobaye stond een hele delegatie. Bij aankomst kreeg ik al meteen een enorme brok in mijn keel. Daar stonden Helmut, Ben, Monika, Alfreda en ook nog bisschop Peter met zijn sombrero. Met dat ik uitstapte begonnen de tranen al over mijn wangen te stromen. Gelukkig ontmoette ik alle begrip. De zusters hielden het ook niet droog en de anderen hadden ook last van glinsterende ogen. Het is een rare beleving, want aan de ene kant is het ontzettend rot. Partir c’est mourir un peu, zegt de Fransman heel raak. Afscheid nemen is een beetje sterven. Maar aan de andere kant is het ook heel mooi. Wat je noemt bitter sweet.
Nadat we de tijd hadden genomen om afscheid te nemen kwam Helmut naast me zitten en begonnen we aan de volgende etappe. De start van Mobaye was zo mogelijk nog meer omfloerst dan die van Bangassou, maar het klaarde alweer gauw op gelukkig. Kouango kwam in zicht en al gauw stonden we midden in het dorp stil. Tegelijk kwam ook al de Landcruiser van de missie aanscheuren.
Het is altijd weer spannend wie er het eerst is. Bij het overvliegen van de missie hadden we de mensen naar de auto zien rennen. Hij was in een enorme stofwolk vertrokken hadden we ook nog gezien. Maar wij waren er deze keer net iets eerder.
We werden natuurlijk uitgenodigd op de koffie en dat is altijd weer leuk. Vooral omdat de passagiers meestal nog niet in Kouango zijn geweest. Het is dan mooi hun verwondering te zien als ze de betoverende schoonheid van de missiepost aan de waterkant in zich opnemen.
Bij het afscheid van Kouango had ik minder last. De zusters zijn er heel efficient, kordaat en dapper. President Bozizé heeft bijvoorbeeld gezegd dat alle startbanen gebarricadeerd moeten worden. Kouango is wat dat betreft een strategisch punt, want het is maar drie kwartier vliegen van Bangui. Maar zuster Marie Monique heeft simpelweg gezegd dat er niks van in komt en de lokale politie, gendarme en militairen hebben zich bij haar beslissing neergelegd, want ze weten ook wel dat er anders iets zwaait. Maar de zusters blijven daardoor ook iets meer op afstand.
Hier pikten we pere Slavec op, die goed werk had verricht. Na jaren waren de zusters van Kouango weer in de lucht. Zelf benoemden de zusters hun periode van afzondering “bien privé”. De laatste tijd was het nog erger. De pont was kapot, er was geen vliegtuig benzine, ze waren echt van de wereld afgesneden.
Overigens deden we vandaag (zaterdag) een interessante ontdekking. Er staan hier een paar grote dozen voor de zusters van Kouango. Helmut wilde weten wat erin zat. Als het medicijnen waren, wilde hij wel een tussenstop maken op weg naar Mobaye. Weet je wat erin zat? Ik weet niet hoeveel sloffen sigaretten! En de zusters roken niet. Ach ja, zo heeft iedereen hier zo zijn bijverdienste .....
De verlenging van het luchtwaardigheidsbewijs (vrijdag) was een non event en mijn laatste officiele daad in dienst van de AMBB. Oh nee, daar was natuurlijk ook de officiele waarschuwing, die ik aan de nachtwacht ging uitdelen. Ik had hem al op papier staan, dus zoveel werk was het niet. Dacht ik. Want het bleek dat de nachtwacht ineens ziek was geworden. Dat kon hij natuurlijk niet eindeloos volhouden en zo kreeg ik hem uiteindelijk toch bij de vodden.
De rest van het verhaal laat zich snel vertellen. Gisteravond zijn Helmut en ik bij soeur Noella uitgenodigd en dat was erg gezellig. En vanmorgen heb ik Helmut naar zijn vliegtuig gebracht. Daar heb ik hem de sleutel, die ik nog steeds op zak had, stom overhandigd. We hadden elkaar maar heel weinig te zeggen, maar onze blikken spraken boekdelen. Weer zo’n wonderlijke tegenstelling tussen akelig en fijn. Bij het opstarten van de zes roffelende cylinders hield ik het echt niet meer droog en het was dat Helmut in alle consternatie vergeten was de cargopod te sluiten, waardoor ik weer tot mijn positieven kwam.
Tussen mijn tranen door zag ik ineens tot mijn stomme verbazing dat die deur openstond. Zelfs ik – in al mijn chaos – ben dat nog nimmer vergeten. Dat Helmut dat nu – met al zijn grundlichkeit – vergeten was sloeg me met opperste verbazing. Ik holde om de draaiende propeller – in al mijn ontreddering kon ik de essentialia nog wel onderscheiden gelukkig – naar een verbaasde Helmut. Ik wees hem op de open deur. Waarop het zijn beurt was om stil te worden van verbazing. Hij brulde mij nog toe dat hij hem echt had dichtgedaan. Ja, ja ... Nou, ik vond het niet erg en ik vond het zelfs wel OK. Was ik tenminste niet de enige die van de rel was. Later, toen ik weer thuis was, hoorde ik hem net opstijgen. Hij had de zuidelijke route gekozen en zo kwam hij bij ons balkon voorbij. Voor de zoveelste keer sprongen de tranen me in de ogen bij het horen van dat sonore geluid en bij het zien van dat dappere kleine vliegtuigje. Ik moet maar extra veel drinken deze dagen, denk ik.
Met mijn strepen op ben ik vervolgens mijn koffers naar Air France gaan brengen. Die strepen zijn dus niet bedoeld om mee te vliegen, maar om je op de grond gemakkelijker te kunnen bewegen. Het resulteerde erin dat ze mijn koffers niet eens wilden inzien. “Ach, we zijn onder elkaar”, was de verklaring. Ik vond het allang best.
En nu zit ik mijn laatste memoires te noteren, waarvan acte.

Comments: Post a Comment



<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?