Thursday, November 03, 2005

 

Tout Saints Tout Morts

Het is me eindelijk gelukt. Ik heb de Nederlandse wereldomroep te pakken. En dat is – tijdens een lange vlucht van twee uur bijvoorbeeld – erg leuk. Het geeft de eigenaardige gewaarwording om het één en ander vanuit wisselend perspectief te bekijken. Bijvoorbeeld als ik hoor dat er file staat bij de Brienenoordbrug, dat het hard zal waaien en dat het bij de kust zelfs wel eens stormachtig zou kunnen worden, dan kan ik me daar zoveel bij voorstellen, dat het net lijkt of dát mijn huidige werkelijkheid is en dat het uitgestrekte en verlaten landschap onder mij een uitzending is van National Geographic. En omgekeerd kan ik me dan ook verbazen over hoe ver weg Nederland inmiddels voor mij is geworden. Ik ben op de terugweg vanaf Bangassou naar huis. Achterin zit monseigneur Aguire, een Spanjaard. Naast me zit een verpleegkundige, die net als ik lekebroeder is, ook een Spanjaard. Verder is er nog een moeder met een kind. Eerst dacht ik dat het kind watjes in zijn neus had. Misschien verkouden? Later zag ik dat het zijn tandjes waren. Die moet geopereerd worden. Waarschijnlijk in Europa.
Zo peinzend realiseer ik me dat er weer ontzettend veel is gebeurd. Zondagavond ben ik erg beroerd geworden. Diarree kon ik het niet meer noemen, het was gewoon bruin water. Verder heb ik alles er ook van voren uitgegooid. Maar kennelijk was ik daarmee wel kwijt wat me dwars zat, want – hoewel wankel – was ik maandag wel weer in deze wereld. En dat was maar goed ook, want dinsdag moest ik mensen wegbrengen.
De Baptist Mission zat hier ooit met honderd man/vrouw en een eigen vliegtuig. Nu is er nog maar één stel (uit Pennsylvania) over. In Ipi hebben ze een hospitaal opgericht en ze gingen dat nu bezoeken. Bovendien was er een oudgediende (uit Washington state, niet stad, scheelt een paar mijl, wist ik ook niet) overgekomen. Zij had dertig jaar in het hospitaal van Ipi gewerkt en ze kwam nu een draagbaar ultrasoon echoapparaat ($10.000) brengen. Ze zou de lokale mensen er ook mee leren omgaan. Bovendien namen ze chemicalien mee voor het rontgenapparaat. Dat is toch wel heel vooruitstrevend vind ik. In Nieuw Guinea hadden ze alleen in de hoofdstad een rontgenapparaat.
Vervolgens ging ik met een zuster naar Kembe. Dat is een vliegveldje, waar Helmut me voor gewaarschuwd had. ‘Slecht onderhouden’ had hij gezegd. Een goeie reden om er eens op mijn gemak laag langs te vliegen. Maar het zag er allemaal niet spannend uit en ik maakte dus aanstalten om te gaan landen. Waarop de zuster vroeg of ik de baan niet eerst ging inspecteren? Nu vond ik dat ik dat al gedaan had, maar ik sla de ervaring van een oudere niet graag in de wind en bovendien vond ik dit niet het moment om een discussie te starten. In plaats van een landing maakten we er dus een fraaie vertoning op lage hoogte van. En dat had op zich wel zijn eye openers. Het was bijvoorbeeld aardig om te zien dat er veel mensen verscholen zaten in het hoge gras aan weerszijden van de baan. Dat zag je alleen maar als je vlakbij was. Wat ook wel grappig was om te zien, was dat de horde mensen – die aan het eind van de baan stond te wachten – op een magische manier oploste toen ik naderde. Ze verdwenen in het hoge gras aan het eind van de baan en ze waren ... weg. Maar toen we daarna geland waren, waren ze natuurlijk allemaal weer terug. We kregen limonade en koffie van de zusters en ik kreeg de uitnodiging toch ook hier eens een nachtje over te blijven. Op zich heel aantrekkelijk, want het ligt een beetje heuvelachtig en er is een schilderachtige waterval in de buurt. Maar ik had nog een pater Giovanni, die naar Bangassou moest, dus ik ging verder.
Bangassou is maar een hopje van 50 mijl, dus dat was de moeite van het klimmen niet waard. We konden dan ook fijn genieten van het prachtige woeste landschap, wat in de middagzon zacht lag te soezen. Hier en daar vertoont het land ineens iets regelmatigs. En daar blijken dan een paar ronde rieten hutten te staan, waarvan de bewoners een lapje grond bewerken. Het is een onvoorstelbaar gezicht zo’n nietig stukje mensheid in de grote uitgestrekte verlatenheid van het Afrikaanse land.
Ondertussen zat ik te denken wat ik na Bangassou zou doen. Toen Helmut om 15:00 uur op de radio kwam, wist ik het ineens : ik had hem een lange brief geschreven met een heel aantal vragen. Daar waren in de tussentijd nog wel een paar bijgekomen. Ik zou wel graag met hem een eetafspraak maken. Zo gezegd, zo gedaan. Mobaye ligt toch op de route naar huis, dus ik hoefde er ook niet voor om. Aan het einde van de dag westwaarts vliegend heb je lekker de zon in je toet en ineens overviel mij een onbedaarlijk Lucky Luke gevoel : ‘a lonesome cowboy and a long way from home ... ’.
Mobaye is – na de hectiek van Bangui – een ware oase. In Bangui kan ik me niet op straat begeven zonder direct te worden aangesproken. In het begin vond ik dat wel gezellig, zo babbelen tijdens het wandelen. Maar het eindigt altijd met vragen om geld. Er zijn ook op het vliegveld lastige dragers. Laatst zag ik in de stad een drager, die ik als zodanig herkende. Hij wuifde naar mij – ik was op weg naar het vliegveld – en ik stopte in de verwachting dat hij mee wilde naar het vliegveld. We hadden elkaar wel eens gegroet, maar nooit echt gesproken. Groot was mijn verbazing dan ook toen hij meldde, dat hij helemaal niet naar het vliegveld wilde. Hij wilde koffie met mij drinken, dat had ik hem immers beloofd. En hij had ook honger (iedereen zegt dat hier, het is nog meer afgezaagd dan ‘de brug stond open’), dus of ik niet nog een centje had. Ik heb hem er nog net niet uitgeschopt. Daarna kwam ik hem weer tegen, terwijl ik de Bisschop oppikte van het vliegveld. Wanneer of dat het nou eindelijk eens gebeuren zou? We waren toch hartstikke dik en ik had het toch beloofd en ik zei elke keer dat het niet uitkwam. Dat was op zich voor mij wel verhelderend. Op die manier liet ik natuurlijk inderdaad die jongen in het ongewisse. Ik heb hem dus vriendelijk verteld dat ik de intentie niet had en nooit zou hebben om met hem koffie te drinken. Ik heb het – kortom – uitgemaakt. Ik zag in elk geval bij zijn maten opluchting. Ik denk dat hij er ook wel overheen komt. En ik heb weer een stukje assertiviteit opgelopen.
Maar – ik laat me afleiden.
De gesprekken met Helmut waren zeer verhelderend en het is prettig dat we goed met elkaar overweg kunnen. De zusters vroegen meteen of ik een dagje extra wilde blijven. Dan konden zij namelijk een aantal bloedmonsters prepareren van patienten die een bloedanalyse nodig hadden. Deze dag was tout-saints, de volgende dag was tout-morts, oftewel allerzielen en de SIDA (oftewel AIDS) viert hier werkelijk hoogtij.
De volgende dag heb ik voor de eerste keer een mis in een gewone kerk bijgewoont. Helmut was de priester en – net als bij Tanneguy – voltrekt zich dan die wonderlijke metamorfose, waardoor daar ineens echt een man van God staat. Indrukwekkend. Wat hij te vertellen had en de manier waarop hij het vertelde, was ook indrukwekkend. Hij haalde allerlei voorbeelden aan van sterfgevallen die voorkomen hadden kunnen worden. Hij wees de mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Alleen bidden helpt niet. En na een overlijden roepen dat de lieve Heer het zo heeft gewild is al helemaal het paard achter de wagen spannen. Helmut is een betrokken man, die oprecht begaan is met zijn mensen. Hij kan het niet aanzien dat de mensen hier zo weinig waarde hechten aan een leven. Ze zijn wel verdrietig als er iemand dood gaat, maar actie ondernemen om dat te voorkomen, daartoe zijn ze moeilijk aan te zetten. Zelf is Helmut iemand die van aanpakken houdt en hij kan het dan ook niet aanzien als een ander er op belangrijke momenten lethargisch bij blijft zitten.
Net als Tanneguy, kan Helmut ook zo zijn minder genuanceerde momenten hebben. Op deze dag worden er bijeenkomsten georganiseerd die over de SIDA en de preventie daarvan gaan. Op zich een loffelijk streven zou je zeggen. Maar Helmut maakt zich kwaad. In Mobaye zijn er niet minder dan negen-en-veertig NGO’s vertegenwoordigd, die allemaal het expliciete doel hebben de SIDA te bestrijden. Daarvoor krijgen ze geld. Van dat geld kopen ze het laatste model Toyota Landcruiser met alle opties en voor de rest kopen ze mooie kleren en een heftige zonnebril. Tot op heden zijn het alleen de zusters van Mobaye, die daadwerkelijk medicijnen verstrekken aan hen, die het nodig hebben. En dat kost een lieve cent. En veel inspanning.
Daarbovenop geeft dan de prefect van het district, die in Mobaye zetelt, een inleidend en leerzaam praatje over het belang van SIDA preventie. Iedereen weet, dat hij altijd een paar dames van lichte zeden bij zijn huis heeft om zichzelf of zijn gasten mee te vermaken. Helmut noemt hem een ‘zero’ en maakt zich er verder heel boos over.
Maar hij kan het ook wel weer achter zich laten en genieten van wat er op dat moment is. Als we dan ’s avonds samen op de veranda naar de sterrenhemel kijken en je ziet zo – tegen die achtergrond – een palm zachtjes op de nauwelijks waarneembare wind wuiven. Als je dan de toegevoegde sterretjes – in de vorm van vuurvliegjes – ziet ronddwarrelen. Als je dan de zoete, zwoele geuren om je heen verneemt en voelt. Als je in de verte de donder hoort rommelen. Dan is het bijna te schandalig voor woorden, dat je hier zo onbeschaamd genieten kunt, terwijl er even verderop mensen kreperen en terwijl in dat kille Nederland bepaalde mensen zich het schompes werken om dit maar allemaal mogelijk te maken. Nou ja ....
De volgende dag zijn we al voor dag en dauw in de weer, want het bloed – van vijf mensen – mag er niet te lang over doen en om 12:00 uur gaat het ‘Institut Pasteur’, het laboratorium, dicht . Bovendien kwam er een verzoek van Bangassou om een paar mensen mee te nemen, dus ik moet eerst weer terug naar Bangassou. Op weg naar het vliegveld komen we een hele stoet mensen achterop. Allemaal, van groot tot klein, met een last op het hoofd. Zeventien kilometer verderop is er namelijk een markt en daar lopen ze allemaal heen. Op een goed moment zitten we achter een moeder met een kind van een jaar of zeven. Het kind is zo ingespannen bezig met de last op haar hoofdje, dat ze ons niet hoort aankomen en dus niet opzij gaat. De moeder ziet het wel en pakt het kind bij de arm. Maar in plaats van het liefdevol naar de kant te geleiden, geeft ze zo’n ruk dat het kind met daklast en al door de lucht vliegt en in het hoge gras verdwijnt. Het is apart om te ervaren hoe schokkend zoiets – relatief simpels – is. Iemand dood zien gaan is natuurlijk ook heel akelig, maar een moeder een kind zo te zien behandelen is vooral ook ontzettend navrant. Helmut stopt en neemt de moeder zwaar onder vuur. Het kind staat even verderop te grienen. Als we even later verder rijden hebben we elkaar een hele poos niks te zeggen. Ach, misschien is het ook wel een onzekere moeder, die zelf zo vaak slaag heeft gehad dat ze nu overreageert. Ze zal verder vast wel lief zijn voor haar kind.
En nu ben ik weer thuis en zijn mijn avonturen weer even afgelopen, dacht ik. Want we zaten net te eten, toen Tanneguy opstoof. Nicola - een guardien - was net bezig een grote slang dood te slaan. Ik had tot op heden nog geen slang gezien. Het zag er eng uit. Hij hief zich op – zoals een Cobra – om Nicola aan te vallen, maar Nicola had hem eerder te pakken. Het bleek geen Cobra, die zitten meer in het bos. Deze slang bijt niet, hij spuugt gif. Maar het schijnt net zo erg te zijn.

Comments: Post a Comment



<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?