Wednesday, February 22, 2006

 

Never a dull moment ...

De weerradar zag aan alle kanten rood, de wereld buiten was zo zwart dat ik de cockpitverlichting had aangestoken en ik was zo blij als een kind. Een lotje uit de loterij in de droge tijd : slecht weer.
Ik hoor er wel meer vliegers over praten. De droge tijd is eigenlijk op meerdere vlakken droog.
Bij tijd en wijle word ik doormekaar geschud maar met mijn lage snelheid loop ik geen gevaar op overbelasting. De regen stroomt over de voorruit en ik vind het interessant om te merken dat ik ook nat word. Ik kan niet ontdekken waar het vandaan komt. De ventilatie openingen lijken droog en zitten in elk geval dicht. Zo nu en dan knalt er een fraaie schicht voorbij. Doordat ik het motorvermogen langzaam maar zeker heb gereduceerd kan ik nu vaag de bijbehorende knal horen. Ik ben in mijn knollentuin ...
De voorruit, die ik in de was heb gezet en zonet nog vol met vliegen zat is weldra schoner dan schoon. Geweldig spul die was. En dan regenwater zonder kalk. Laat geen strepen achter. Even later kijk ik naar het helwitte gebergte rondom. Het is een prachtig vista en het lijkt – door de schone voorruit – wel of ik buiten zit. Met slechts één graad buitentemperatuur ben ik overigens blij dat ik binnen zit.

De wereldradio helpt me soms om me even te verplaatsen naar de wereld van Nederland. Daardoor zie ik mijn leven hier ineens door een andere bril. Nu heb ik laatst het fenomeen op een andere manier meegemaakt. Ik hoorde op de wereldomroep een liedje van Rob de Nijs. Ik geloof dat het ‘foto van vroeger’ heette. Het liedje vervoerde mij ditmaal niet naar Nederland, maar naar mijn jeugd. En vanuit dat perspectief realiseerde ik me weer eens te meer wat een enorme bofferd ik ben, dat mijn jongensdroom zo ontzettend is uitgekomen ...

Maar na alle dromen volgt altijd weer de realiteit. En soms is die hard en onverbiddelijk. De landing is soms hard. Het ging zo goed. Ik heb het geld met bakken tegelijk binnengesleept de laatste paar dagen, wat mij de mogelijkheid biedt om weer eindeloos veel onrendabele vluchten met katholieken en andere hulpverleners uit te voeren. De motor loopt weer als een zonnetje. Maart staat al voor een heel eind volgeboekt.
En dan - met de onverbiddelijkheid van een hamerslag - valt het doek : de benzine is op ...
Zomaar ineens???? Dat kan toch niet? Dat zie je toch aankomen? Dan bestel je toch op tijd nieuwe? We hebben het hier niet over één of andere flauwekul onderneming. We hebben het hier over Total. Een multinational, die zijn zaakjes over het algemeen goed voor elkaar heeft. Het is al eens eerder gebeurt. We zouden naar N’Dele en La Gounda gaan. Ik stond met mijn gezin en twee zusters op het vliegveld te wachten op de tankauto, toen de pompbediende kwam aansloffen : ‘sorry, maar de benzine is op’.
Gelukkig had ik toen voldoende voorraad om toch te gaan. Bovendien was de nieuwe benzine al in Bangui. Hij moest alleen nog maar voor verkoop goedgekeurd worden. Daartoe wordt een monster naar Douala verstuurd. Na analyse in een laboratorium wordt de boel dan vrijgegeven.
De benzine komt in Douala aan per schip. Uiteindelijk gaat het per binnenvaartschip via de U’Bangui naar Bangui. Ze hebben hier al eens zeven maanden met de armen over elkaar gezeten, omdat het binnenvaartschip op een zandbank was vastgelopen. De droge tijd is geen goed moment om benzine te vervoeren. De rivier staat bijna droog.
Maar het is – volgens de verhalen – nu nog mooier. Er zit niks vast op een zandbank. Er is niks onderweg. Er is zelfs nog niks in Douala aangekomen!
In de hele wereld staan maar twee fabrieken, die vliegtuigbenzine maken. Kerosine kan je overal krijgen, maar vliegtuigbenzine is van een uitstervend type. Daar sta je dan met je goeie gedrag.

Inmiddels is de situatie rondom M’Boki al weer veilig verklaard. Liever blo Jan dan do Jan, dat is wel waar, maar het is wel zonde van het geld en de inspanning. Voor de UNHCR gaat het me niet zo aan het hart, maar voor Artsen zonder Grenzen vind ik het wel erg, dat ze zoveel geld voor niks zijn kwijt geraakt. Maar ja, het is altijd makkelijk kletsen achteraf. Als ze het geld in hun zak hadden gehouden en ze waren allemaal afgeslacht was het natuurlijk oneindig veel verdrietiger geweest.
En nu willen ze terug en ik ga ze brengen. Ik ben immers van huis uit zweefvlieger.
Nee, zonder gein : ik heb genoeg benzine om in Mobaye te komen. Daar hebben ze vijfhonderd liter benzine, zodat ik weer verder kan naar M’Boki.Daar hebben ze wel duizend liter benzine.
Dan neem ik een paar lege blikken mee, zodat ik het vliegtuig kan volgooien en ook een paar volle benzine blikken mee kan nemen naar huis. Thuis trek ik het vliegtuig dan zo leeg dat ik hetzelfde verhaal nog eens kan herhalen. Op die manier staan er weer heel wat AzG-ers in M’Boki en heb ik hier inmiddels een mooie oorlogsvoorraad vliegtuigbenzine voor het geval dat er iemand of iets ge-evacueerd moet worden. Dan is het vliegtuig ook weer net toe aan een honderd uurs beurt en dat kost zowiezo drie dagen. En daarna begint de periode van geduldig wachten op de olieschuit.
Inmiddels zet ik mijn service gewoon voort. Per auto. Mijn eerste slachtoffer is nota bene Helmut, die hier op dit moment bezig is grootse inkopen te doen.
De waterleiding in Mobaye is zo gaar als boter. Per dag verliezen ze twee kubieke meter water. Ook de electriciteit is aan vervanging toe. Dus eigenlijk is het wel heel handig om met de auto te gaan, hoewel het per vliegtuig natuurlijk sneller gaat.
Maar wie heeft er in dit land nu haast. Yeke, yeke is het nationale motto en ik ga dat nu – nog meer dan tot nog toe – in de praktijk brengen. Het lijkt me een leuke ervaring om eens over ’s Heeren wegen te gaan, in plaats van door ’s Heeren dreven te zweven ..........

 

Van een evacuatie en van een verdwenen vliegveld .....

Vrijdagavond om 22:30 uur werd ik gebeld. Artsen zonder Grenzen wilde dat ik zaterdag voor hun zou vliegen. Ik was enigszins geergerd door het late tijdstip en bovendien had ik geen zin om zaterdag te vliegen. Maar mij werd duidelijk gemaakt dat het om één of andere noodsituatie ging en we kwamen overeen dat ik om 06:00 uur met twee mensen van AzG naar M’Boki zou vliegen.
De volgende morgen bleek dat alles wat vleugels had naar M’Boki ging om iedereen daar weg te halen. Gaandeweg de dag werd duidelijk dat men al vijf dagen een groep van honderdvijftig Oegandezen in de gaten hield, die kennelijk het doel hadden de mensen van de UNHCR – die ook in M’Boki zitten – een kopje kleiner te maken. Het schenen nogal ongenuanceerde types te zijn, die met een machete net zo goed overweg konden als met een kalashnikov. Ze hadden in Zaire al een spoor van dood en vernieling achtergelaten, waarbij ze speciaal de mensen van de UN op de korrel leken te hebben. Nu kwamen ze te dicht bij M’Boki en zo had de UNHCR de evacuatie geinitieerd en daarbij wilde AzG niet achterblijven.
Ik had twee mensen van AzG bij me, die de aftocht zouden coordineren en als laatste het schip zouden verlaten. Samen met de Cessna 182 van Aviation sans Frontieres vloog ik naar M’Boki. Ter hoogte van Kouango begon tot mijn grote verdriet mijn motor weer te hoesten en besloten we om naar Kouango uit te wijken. Daar nam ASF mijn passagiers over en vertrok weer op weg naar M’Boki. Toen ik mijn motor uitprobeerde bleek hij het weer voorbeeldig te doen, zodat ik besloot om naar Bangui terug te vliegen. Onderweg dacht ik natuurlijk na wat er nú de oorzaak van kon zijn, dat de motor weer kuren vertoonde. Dichtbij Bangui begon de motor weer te hoesten en het feit dat hij nu ook op de rechtermagneet kuren leek te hebben, deed me denken aan slechte bougies. Gelukkig had ik kortgeleden een doos nieuwe bougies gekregen en we hebben ze allemaal vervangen.
Nu liep de motor weer voorbeeldig en zo ging ik om 11:00 uur opnieuw op weg naar M’Boki.
Deze keer verliep de reis voorspoedig. Ik had contact met Obo – een plaats waar de rebellen eerder langs zouden moeten komen – en die hadden nog niks gezien, dus hoefde ik me er ook geen zorgen over te maken dat ik zelf gevaar zou lopen.
Op M’Boki hadden ze deze keer geen brandstof, dus moest ik – met vier AzGers – naar Zemio, waar wel brandstof was. Vervolgens was het natuurlijk al te laat om met daglicht op Bangui aan te komen, maar goed, op Bangui kan je ook in de nacht terecht.
Ik had het langzamerhand wel zo’n beetje gehad en Bangassou lag nog wel binnen bereik. Ik riep dus Bangassou op en tot mijn stomme verbazing antwoordde pere Theo direct. Natuurlijk waren we van harte welkom en even later zat ik genoeglijk aan een glas heerlijke whiskey te vertellen van mijn wederwaardigheden van die dag. Pere Theo merkte terloops op, dat het eigenlijk wel een wonder was, dat hij geantwoord had. Het gewone radiouurtje loopt van 15:00 uur tot 15:30 uur en hij was vergeten hem uit te zetten. Vervolgens was hij om 16:15 uur – toen ik hem opriep – toevallig in de buurt geweest. Zodoende.

De volgende dag kwamen we zonder verdere voorvallen mooi voor de lunch in Bangui aan. Ik zat net aan het dessert, toen mijn telefoon ging. Het was Dialo van Minair. Of ik hem alsjeblieft uit de brand kon helpen. Er moesten twee jagers naar Bohoe en er moesten vier jagers terug naar Bangui, die diezelfde avond het vliegtuig van Air France moesten halen. Dit was natuurlijk een zuiver commerciele operatie en daar had ik dus wel moeite mee, want wij mogen niet commercieel vliegen. Dialo verzekerde me, dat hij me niet in moeilijkheden zou brengen en van pere Ben had ik toestemming om in voorkomende gevallen dergelijke acties uit te voeren, dus ik ging accoord. Ik had natuurlijk geen idee waar Bohoe lag en ik kon ook de coordinaten ervan niet vinden. Dialo had gezegd dat het vlak naast Sangba lag, dus die coordinaten kon ik vast in mijn GPS programmeren. Vervolgens kwam Dialo met de coordinaten van Bohoe, dus was het verder een gespreid bedje. De twee jagers waren Amerikanen uit Austin, Texas. Het waren aardige mannen, maar wel heel moe, want ze waren al vanaf vrijdag onderweg.
De reis verliep voorspoedig, maar het duurde wel een hele poos, want Bohoe ligt op 260 mijl van Bangui. Alles bijelkaar kwamen we een driekwartier voor zonsondergang bij Bohoe aan. De terugweg zou dus geheel in het duister verlopen.
Echter, heb je er wel eens bij stil gestaan wat er gebeurt als het puntje bij het paaltje komt en het blijkt dat er helemaal geen paaltje is. Dat is wel raar. En dat gebeurde ons. We kwamen op het opgegeven punt aan en er was geen strip. In de verste verte niet. Op 10 mijl afstand lag nu Sangba, dus besloten we om daar de weg te vragen. Het verging me als die Belgische parachutist, die verteld is dat hij aan het gele koordje moet trekken om de parachute te laten ontplooien. Als dat niet lukt, moet hij aan het rode koordje trekken voor de reserve parachute. Na de landing zou hij een fiets aantreffen, waarmee hij weer naar het vliegveld zou kunnen terugfietsen. De parachute ging niet open, evenmin als de reserveparachute. Awel, dacht de Belg, dan zal die fiets er ook wel niet staan. Evenzo had ik ernstige twijfels over de aanwezigheid van Sangba.
Maar gelukkig lag Sangba op het afgesproken punt in de late avondzon te bakken en konden we dus de weg vragen. Ze hadden helaas niet de coordinaten, maar ze wezen ons wel de richting aan. Aldus bemoedigd gingen wij weer hoopvol op weg, maar al wat we vonden : geen vliegveld. Juist voor donker raakten de wielen van onze Cessna de veilige aarde van Sangba. Daar bleek juist een auto te zijn, die naar Bohoe zou gaan, zodat de twee jagers in elk geval zouden aankomen op Bohoe. De vier anderen hadden gewoon vet pech.
Ik bleek op een Ecovac veld te zijn geland. Ecovac houdt zich bezig met de bescherming van de fauna tegen stropers. Het aardige is, dat hier overal trofeen aan de muur hingen. Maar in dit geval waren het geen indrukwekkende geweien, maar zadels van stropers. Zoals ik al eerder schreef, proberen de Ecovaccers de mensen te ontzien, maar schieten ze op het vervoer : paarden en kamelen. Het schijnen soms wel hachelijke toestanden te zijn. Ze moeten met veertig man een gebied beschermen, zo groot als half Nederland. Ze staan dan soms tegenover troepen van vijftig stropers, die allemaal beter bewapend zijn dan de Ecovaccers. Het voordeel van de Ecovaccers is dat ze het terrein goed kennen.
Ook de Ecovaccers hebben te maken met het probleem van uitblijvende soldij, terwijl ook de beloofde subsidie door de Europese Gemeenschap al acht maanden op zich laat wachten. Toch zijn ze nog goed bezig, want ze hebben de bewoners van het gebied zover, dat deze inzien dat er bij goed beheer meer te halen valt dan bij stroop partijen. De lokalen doen dus nu niet meer mee met stropen. Ze helpen mee met de bescherming en ze varen er wel bij. Ze krijgen het vlees van het – door de jagers geschoten – wild. De jagers nemen alleen de trofeen mee naar huis. Bovendien leggen die jagers astronomische bedragen neer voor twee weekjes knallen en de lokale bewoners krijgen daarvan eerlijk hun deel.
De chef van Ecovac ontving mij heel hartelijk in zijn huis en trakteerde me op Facocher, een wild zwijn, en patat frites. Na de maaltijd wees hij me mijn slaapsalet. Een afgelegen huisje in het bos. Natuurlijk belde ik even naar Bangui, dat ze zich geen zorgen hoefden te maken.
Na nog even mijn boek uitgelezen te hebben kroop ik in een prima bed met idem klamboe.

Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak. Het was om te beginnen natuurlijk aardedonker. Bovendien ben ik in Nederland eens in een dergelijke situatie – eenzaam huisje in het bos - ’s nachts overvallen en dat gaat je niet in je kouwe kleren zitten. Maar goed, ik vond dat ik me geen zorgen hoefde te maken en ik sprak mezelf dan ook geruststellend toe.
Vervolgens hoorde ik onder mijn raam – ik sliep op de begane grond – een geluid als van een beest. Ik maakte me geen enkele zorgen, totdat het beest een zucht slaakte. Alsof je een zucht slaakt in een kathedraal. Je hoorde het haast galmen. Ik had nog maar één beest meegemaakt met zo’n klankkast. Ik hoefde niet lang op bevestiging te wachte. Er liep in het bos iets of iemand naderbij en het beest gaf me toch een brul. Het kwam uit zijn tenen en het galmde in- en uitwendig : een leeuw. Een echte leeuw. En ik had net nog daar buiten staan bellen. Ik schrok me rot. Ik hoefde nu in elk geval niet meer bang te zijn voor ongenode gasten, maar heel erg lekker lag ik toch niet. De hele nacht bleef hij onder mijn raam galmend reutelen en zuchten en ik heb geen oog dicht gedaan.

De volgende dag konden ze me de coordinaten geven van Bohoe. Het bleek een mijl of vijf verwijderd te liggen ten opzichte van het opgegeven punt. Om half zeven hing ik in de lucht en twaalf minuten later stond ik op Bohoe uit te leggen waarom ik er nu pas was. Met de passagiers, die inmiddels hun aansluiting hadden gemist togen we huiswaarts.
Na aankomst werd ik bij de toren ontboden. Ik had gisteren namelijk tegen Brazzaville gezegd dat ik Bohoe in beeld had. Waarna Bohoe veranderde in een zandplek in plaats van een vliegveld. Daarna was ik te druk geweest met zoeken om nog contact met Brazzaville te leggen. Later had Bohoe Bangui gebeld om te vragen waar ik was, waarop Bangui onthutst antwoordde dat ik op Bohoe geland was. Niet dus. Waar was Hans gebleven. Paniek.
Ik had naar St Charles gebeld met de boodschap dit ook even door te geven aan de bevoegde instanties. En dat was dus niet gebeurd. Nou ja ....
Op Bangui stond weer een wanhopige Dialo. Of ik alsjeblieft nog een keertje ..... Eerst naar Bamingi en daarna naar Sangba en dan leeg terug. Dat kwam goed uit, want ik moest eigenlijk ook Helmut en Kalil uit Mobaye ophalen. En zo stonden we tien minuten voor zonsondergang weer in Bangui.
Het waren drie heftige dagen geweest. Drie dagen lang in dezelfde kleren .... Jakkes ...

Friday, February 17, 2006

 

Een stroomversnelling

Er valt de laatste tijd zoveel te vliegen, dat ik nauwelijks meer thuis ben om de secundaire zaken te regelen.
Mijn banksaldo loopt leeg terwijl de miljoenen – voornamelijk in banknoten - zich in mijn kamer opstapelen.
Mijn kamer verstoft alarmerend. Laatst was hierachter brand, terwijl de wind onze kant uitwaaide. Op tien meter afstand sloegen de vlammen brullend over de schutting. Je kan wel nagaan dat mijn kamer daarna helemaal niet meer toonbaar was.
Laat staan dat ik erover kan schrijven.

Maar nu heb ik – onverwachts – ineens heel wat tijd tot mijn beschikking, dus daar zal ik dan nu dankbaar gebruik van maken.

Acht februari, ’s avonds. Of ik de volgende dag even naar Mobaye wilde. En dan de dag erop – vrijdag de tiende – weer terug. Omdat ik er een goeie prijs voor kreeg wilde ik het wel doen, maar het bracht een kleine complicatie met zich mee, omdat ik die vrijdag ook al met monseigneur Aguirre en abbé Philip had afgesproken om naar Berberati te gaan.
Daarvan zou ik pas maandag de dertiende weer terugkomen, dus ik liet me door Tanneguy brengen. Op die manier zou mijn auto niet op het vliegveld blijven staan, zodat onze twee wachters écht vrij zouden zijn. Anders moeten ze nog steeds op de auto passen.
Op het vliegveld ontmoette ik mijn passagiers, die me vrolijk meldden, dat ze toch diezelfde dag terug zouden gaan. Dus belde ik gauw Tanneguy op, om te melden dat ik toch bij mijn oudejaars borrel – ik ben de tiende jarig – kon zijn en ik belde Minair op, om te vragen of ze voor de avond mijn avondwachter wilden optrommelen.
In Mobaye bleek quatre ponts – dat is een brug die bestaat uit vier delen – nu zover afgetakeld, dat er op sommige punten alleen nog de twee stalen langsliggers overwaren. Dat was dus nauwkeurig balanceren.
Volgens plan stonden we ’s middags om half vier met de auto klaar om de mensen weer mee te nemen. Nu hadden ze bij nader inzien toch maar besloten om tot vrijdag te blijven.
Nou ja ......
Ik weer bellen naar Tanneguy en naar Minair. Maar uiteindelijk was het wel heel gezellig, want het was donderdag en dan eten de paters altijd bij de zusters en die maken zich daar niet met een Jantje van Leiden vanaf. De zusters hadden er zelfs lucht van gekregen dat ik de volgende dag jarig zou zijn, dus ze hadden mijn stoel en de tafel uitbundig versierd met Bougainvillae (ofzoiets) en ze hadden er een mooi gekleurde verjaarskaart bij gefabriekt. Érg leuk.
De verhalen waren – als vanouds – boeiend. Een voorbeeld : Helmut had een trouwdienst. Hij vroeg de bruidegom of hij wilde en hij kreeg een bevestigend antwoord. Hij vroeg de bruid of zij wilde, maar hij kreeg geen antwoord. Ook na herhaling van de vraag : geen antwoord. In de veronderstelling dat het bruidje slechts de lokale taal machtig was, liet hij de vraag nog eens in de lokale taal stellen. Zonder resultaat. Uiteindelijk zijn ze onverrichter zake huiswaarts gegaan.
Pere Ben had eens een begrafenis. Net voordat hij de kist in de kuil wilde laten zakken, sprong er iemand in de kuil. Wat blijkt : als de overledene nog geld schuldig is, is dit de laatste manier om het geld te krijgen. Ligt hij één keer onder de zoden, dan kan je naar je centen fluiten.

Vrijdag ging van een leien dakje en we zaten al gauw in Berberati. Dat is een totaal nieuwe richting voor mij. Ik vertrek altijd richting oost. Berberati is pal west. Het is net zoiets als Bangassou, maar er rijden heel veel auto’s. Er rijdt ook een onafzienbare stoet vrachtauto’s met bomen naar Cameroun. De grens met Cameroun is dichtbij.
Het dorp is ontspannen en gezellig, zoals alle dorpen in het binnenland. Geen gebedel, geen ontevreden gezichten. Ze hadden er zelfs internet – Linux nota bene – zodat ik op mijn gemak mijn verjaarspost kon lezen : erg fijn.
Zondag ben ik naar de mis gegaan. Of je nu gelooft of niet, dat is een belevenis. Hutje mutje zit de kerk dan vol. Zelf zit ik dus ook bekneld tussen twee grote mama’s met kleine kinderen op de arm. En wat je op tv ziet gebeurt dan echt. Als die mensen los komen gaat het dak eraf. De kalk dwarrelt van het plafond en de hele kerk swingt de pan uit. Echt góed man.
Maandagochtend ben ik nog even naar het internet gewandeld. Toen ik langs een school liep klonk daar uit honderden kinderkeeltjes de alom bekende hymne “vader Jakob”. Eigenlijk moeten we misschien onze nationale volksliederen afschaffen en het “vader Jakob” aannemen als “internationale hymne”. Ons volkslied slaat werkelijk als een tang op een varken. Zo ben ik bijvoorbeeld niet van Spaansen bloed en ben ik ook geenszins van plan de Spaanse koning tot in den doet te volgen. Wie is die man eigenlijk?
Daarentegen schuilt er veel wijsheid in de hymne “vader Jacob”. Als je de vader figuur nu eens even vergelijkt met de leiders van deze wereld – als je de hymne op een internationaal niveau zet, mag je ook wel een wat bredere interpretatie geven aan het begrip “vader”. Dan zijn er genoeg leiders te vinden, die het nodig hebben om wakker te worden. Met andere woorden, de wereld niet steeds door een politiek gekleurde bril bekijken, maar gewoon ongekleurd de noden van de wereld bezien en daar constructief wat aan doen.
Maandag kwam ik om een uur of vijf ’s middags in Bangui aan en de volgende dag om acht uur hing ik alweer in de lucht. Twee vrijwilligers voor Kouango. Een berg geld en post voor Mobaye. Idem voor Bangassou en twee MSF-ers voor M’Boki.
Op de terugweg van M’Boki naar Bangassou klonk ineens een luid geratel en geknal. Mijn motor leek het wel te hebben begeven. Ik zat gelukkig hoog genoeg, dus ik kon op mijn gemak – ahum – de boel eens nader bestuderen. Met het mengsel had het niks te maken en ook niet met de benzine toevoer. Uiteindelijk kwam ik bij de magneten terecht. Je moet weten dat een vliegtuig motor zijn ontsteking niet haalt uit een accu, zoals bij een auto. Een roterende magneet zorgt voor een wisselend magnetisch veld in een spoel en via een ordinaire verdeler en contactpuntjes wordt de hoogspanning dan doorgegeven aan de bougie. Als je accu dan dus plat gaat, loopt de vliegtuigmotor vrolijk door, terwijl de automotor ermee stopt. Een vliegtuig motor heeft dat systeem bovendien dubbel uitgevoerd. Kapt de ene ermee, heb je nog altijd de andere over. Afijn, ik ontdekte dus dat één systeem het liet afweten. Door dat systeem uit te schakelen liep de motor weer rustig – maar op slechts één systeem. Als die er ook de geest aan gaf, dan ging ik de bloemkool in. Geen geruststellende gedachte.
Om vijf uur ’s middags kwam ik op Bangassou aan. Ik had geen zin om me er nu verder mee bezig te houden, maar daardoor kwam ik ’s nachts niet in slaap. Hoe moest dat nu? Na morgen moest ik alweer naar La Gounda. Maar ja, je kan geen ijzer met handen breken. Toch wilde ik wel heel graag naar huis. De welbekende ziekte “home-itis” sloeg in volle hevigheid toe. Nu heb ik deze aandoening wel eens vaker gehad en ik ken de symptomen. Dus besloot ik om bij het eerste licht André van Minair te bellen om raad. Met de sateliettelefoon natuurlijk. Wat een uitvinding!
André had een mogelijke oplossing en dus togen we naar het vliegtuig. De chauffeur van de bisschop – tevens hoofd van de garage – ging mee, want hij had al wel vaker met dat bijltje gehakt. Met de sateliettelefoon in de ene- en de steeksleutel in de andere hand stond hij weldra over het kale motorblok gebogen, wachtend op de volgende instructie. En uiteindelijk was de operatie geslaagd, zonder dat de patient het loodje had gelegd. Wat was ik blij.
Even later hingen we – Ahmed en ik – in het blauwe zwerk. En we hádden me toch een puist meewind. We gingen wel hondervijftig knopen, terwijl de snelheidsmeter maar iets van vijfentachtig aangaf.
Ik vond onderweg toch, dat de motor niet helemaal normaal klonk. Maar dat kon natuurlijk heel goed komen, doordat ik nu elk rammeltje uitvergroot hoorde. Ik was blij dat ik hem bij André voor de deur kon parkeren. André sloopte onmiddelijk de verdachte magneet van de motor en keek in het binnenste. Een verbaasd gefluit was zijn eerste commentaar. Aan de binnenkant heb je twee plastic tandwielen, die de verdeler en de onderbreker aandrijven. Er was hoegenaamd niets van over. Het zag eruit alsof er een grote vonk de boel gedeeltelijk had laten smelten, waarna de vezwakte tanden allemaal waren afgebroken.
Ze konden maar niet bedenken hoe dát nou gekomen was. Gelukkig had ik nog drie kant en klare magneten op de plank liggen, waarvan één gedeeltelijk gebruikt. Aan het eind van de dag zat de nieuwe magneet erop en kon ik een ererondje maken om hem uit te testen. Dit tot groot plezier van de aanwezige wachters, die meemochten. Het ding liep als een tierelier. Ik had er weer alle vertrouwen in en morgen gingen we dan toch nog naar La Gounda.

Awel, vanmorgen gingen we dus naar La Gounda. Daar waar ik de vorige keer niet verder kwam dan een grondsnelheid van negentig knopen, kwam ik nu al snel aan de honderdtwintig knopen. We hadden voor de verandering eens de wind mee : geweldig. Na dertig mijl te hebben afgelegd begon de motor onregelmatig te lopen. Ik hoefde er niet eens bij na te denken. Ik draaide de sleutel om naar “alleen de linkermagneet” en de motor begon blaffend af te slaan. Gauw naar “alleen de rechtermagneet”, liet de motor weer rustig doorlopen. In de tijd, die ervoor nodig was om dit alles te constateren, had ik inmiddels ook al een hondertachtig graden bocht gemaakt. We gingen onmiddellijk naar huis. Nu hadden we echter die puist wind tegen en met een tergend gangetje van vijfenzeventig knopen kropen we op huis aan. Al die tijd met samengeknepen billen en gekruiste vingers. Er zijn wel betere landingsplekken te bedenken in Centraal Afrika, dan juist daar. Ik ben wat dat betreft geen bink. Ik knijp hem gewoon als een ouwe dief. De passagiers hadden heus wel door dat het niet goed was, maar ze bleven vrolijk doorknippen. De keerzijde van zo’n waardeloze landingsplek - een beetje geaccidenteerd - is dat het meestal mooie plaatjes oplevert.
André was natuurlijk nogal verbaasd dat ik er al weer was. Het vervelende was, dat de linkermagneet het nu gewoon weer deed. Maar ik was toch heus niet mal geweest, toen – net in de lucht – de boel bijna stotterend tot stilstand kwam. André zou de magneet in elk geval demonteren om te kijken of hij er wat aan kon zien.
En óf hij er wat aan kon zien. De kamer waarin de verdeler en de onderbreker zitten, was drijfnat van de olie. Daardoor konden er – bij de onderbreker – grote vonken ontstaan, die dan ook nog eens de olie konden ontsteken. De tandwielen – gister nog gloednieuw – waren al behoorlijk aangetast. Omdat ik hem had uitgeschakeld, was hij weer afgekoeld, zodat hij weer enigszins kon functioneren.
Er zal een pakking niet goed gefunctioneerd hebben. Nu zet hij de gebruikte magneet erop. Die heeft in elk geval al bewezen dat hij goed kon functioneren.

Met al die tijd, die mij zo ineens in de schoot geworpen is, heb ik nu ook mijn kamer eens schoongemaakt. Ik heb tweehonderdzeventig banknoten van tienduizend francs bij de bank ingeleverd. En ik heb mijn vlucht naar huis – eind maart - geregeld.

En dat bepaald me natuurlijk weer bij de gebeurtenissen de afgelopen tijd.
Vijfentwintig september ben ik hier gekomen voor de duur van zes maanden. Het zit er bijna op. Nog één maandje en dan is het weer huistoe.
Wat is er in die tijd ontzettend veel gebeurd. Het is gewoon onvoorstelbaar, als ik er zo op terugkijk. Ik heb natuurlijk geprobeerd mijn steentje bij te dragen aan ‘de goede zaak’, maar ik heb vooral mijn ogen uitgekeken.
Je kan heel veel dingen lezen en je kan heel veel dingen op televisie zien over Afrika, maar het bereid je niet of nauwelijks voor op hetgeen wat je hier te wachten staat. Niet dat dat in mijn geval nu zo wereldschokkend was, maar het is gewoon anders dan ik me had voorgesteld en dat is grappig om je – achteraf – te realiseren.
Ook de problematiek rondom ontwikkelingshulp is veel concreter voor mij geworden. In een aantal gevallen was dat behoorlijk ontluisterend. Het gaat dan natuurlijk alleen maar over ontwikkelingshulp in de Centraal Afrikaanse Republiek.
Ik zou wat dat betreft ook nog graag eens kennis maken met Terre des Hommes in Kenia. Die zijn bezig met een tak van sport, die hier helemaal niet voorkomt. Voor mijn gevoel zijn zij goed bezig. Net zoals – in mijn beleving – Artsen zonder Grenzen.
Ik heb ook ontzettend genoten van het contact met de paters en de zusters. Wat een bijzondere mensen kom je dan soms tegen. Het is een wereld en een cultuur op zich.
In Nieuw Guinea woonden we gewoon in een huis in een wijkje. Dat heeft zeer zeker ook zijn charme. Je loopt zelf op de markt je inkopen te doen en je hebt veel meer contact met de mensen. Maar het intensieve contact met de religieuzen heb ik ook zeer op prijs gesteld. Op die manier kon ik – samen met hen – mijn ervaringen van de dag tegen het licht houden en erover praten en filosoferen.

Ik heb ook geweldig veel plezier gehad in het opkrikken van de rentabiliteit van de AMBB. Alle aspecten die erbij komen kijken bleek ik leuk te vinden. In Nederland hebben ze het – bij een vacature – vaak over ‘een uitdagende baan’. In Nederland heb ik nog nooit iets als ‘uitdagend’ ervaren. Goed, soms was iets moeilijk. Soms zelfs té moeilijk. Maar ik kon er nooit de uitdaging van inzien. Nu – hier in Centraal Afrika – ben ik werkelijk mijn persoonlijke uitdaging tegengekomen.
Benzine is een grote kostenpost waarbij het loont om creatieve wegen te zoeken om juist op dit punt besparingen te realiseren.
Zo heb ik me meermalen een benzineverslindende klim naar vier kilometer hoog bespaard. In een torenende cumuluswolk kon ik mijn zweefvliegershart ophalen, door met gedrosselde motor cirkels te draaien in de opstijgende lucht. Stijgsnelheden van tweeduizend voet per minuut waren daarbij geen uitzondering. En dat, terwijl je met gewoon volgas in rustige lucht op een vijfhonderd voet per minuut kunt rekenen.
Soms vond ik wolkenstraten op mijn pad. Een beetje van koers vliegend kon ik dan – onder de straten doorvliegend – profiteren van de opstijgende lucht.
Een andere mogelijkheid is om gewoon echt minder hard te vliegen. In Nederland vond ik het bij reclameslepen al een sport om met zoveel mogelijk benzine thuis te komen, door langzaam te vliegen. Ik bedoel : over het algemeen heet het ‘cool’ als je ‘snel’ bent, maar ik vind het eigenlijk ook wel ‘vet’ om goed langzaam te kunnen. Bij zweefvliegen kan het het verschil uitmaken tussen ‘eronderuit zakken’ en ‘op een nulletje pierkend toch nog thuis komen’. Heel scherp vliegen, balletje in het midden enzo. Dat is ook een sport.
Bovendien strookt het geheel met het nationale motto van Centraal Afrika, namelijk ‘yeke, yeke’. Oftewel ‘rustig, rustig’. De vlieger van Minair is altijd aan het gassen. Hij wil elke avond weer in Bangui terugkomen. Bovendien hoeft hij de benzine niet zelf te betalen. Dus weet hij veel. Ik blijf eigenlijk veel liever in het binnenland overnachten. Je zou bijna kunnen stellen, dat ik het ook om die reden extra probeer te rekken. Zo kan ik het verbruik terugbrengen van zestig liter per uur naar veertig liter per uur. En met een literprijs van twee euro per liter scheelt dat per uur toch alweer iets van veertig euro.

Het aardige is dat datgene waarvoor ik kwam, namelijk het vliegen, eigenlijk van ondergeschikt belang bleek te zijn. Nou ja, het was natuurlijk de spil waar alles om draaide, dat wel. Maar ik had verwacht dat dat hét plezier zou zijn en dat alle soesa eromheen tot het ‘noodzakelijk kwaad’ zou behoren. Niets was minder waar.
Ik vind het in die zin erg jammer dat ik alle contacten, die ik nu heb aangeknoopt, alweer moet verbreken. Maar ja, zo gaat dat nu één keer in het leven. De Fransen zeggen daarvan heel mooi : ‘Partir, c’est mourir un peu’. Oftewel afscheid nemen is een beetje sterven. En zo is het ook.
Aan de andere kant kom ik natuurlijk straks mijn zoontje en mijn wederhelft weer tegen en dat is ook erg prettig. Met de kerst zijn ze hier drie weken op bezoek geweest en dat was heel goed. Nu kunnen zij een beetje meer relateren aan de verhalen die ik meeneem.
Ik wil in dat verband hier nog eens mijn waardering uitdrukken voor het feit dat ze mij de gelegenheid hebben gegund deze ervaringen op te doen.
Het waren onvergetelijke ervaringen. Het waren onbetaalbare ervaringen. Ik hoop dat het niet de laatste keer was.

Tuesday, February 07, 2006

 

Vrijwilligers

Vrijdag 3 februari, moest ik twee zusters van Bambari naar Bangui brengen. De zondag daaraanvoorafgaand was er een vriend van Thomas en Annick – Franse vrijwilligers in Bambari – uit Frankrijk aangekomen. Of ik die misschien kon brengen? Bovendien wilde Olivier – van het Internationale Rode Kruis – graag vrijdag van Bangassou naar Bangui.
Oh ja, er wilde ook nog een zuster van Bangui naar Bangassou.
Met zuster en vriend zijn we maandag 30 januari dus naar Bambari gegaan. Daar zou ik dan tot vrijdag te gast zijn bij Thomas en Annick.
En dat was natuurlijk weer erg gezellig en ook leerzaam. Waar zal ik eens beginnen?
Thomas en Annick zijn Franse vrijwilligers. Co-operanten noemen ze dat hier. In Frankrijk zijn er meerdere organisaties, die zich op grote schaal bezig houden met het uitzenden van vrijwilligers over de hele wereld. Ik krijg de indruk dat dat toegankelijker is dan in Nederland. Veel paters zijn op die manier begonnen en gegrepen. Je treft jonge mensen aan – Thomas en Annick zijn 27 jaar. En je treft mensen aan, die hier gewoon zijn gebleven.
Thomas en Annick geven hier les, ze hebben een bibliotheek - zoals in Mobaye (inclusief Asterix en Obelix ;) ) - opgestart en ze hebben een bloeiend alfabetiserings project opgestart, wat geheel zelfstandig draait.
Vaak is het een stukje organisatie wat lijkt te ontbreken. Als de motor één keer draait, dan blijft ie ook wel draaien. In het geval van het alfabetiseringsproject viel het niet mee om een meester te vinden, die voor een klasje volwassenen wilde gaan staan. Vooral, omdat die volwassenen moeite hadden met betalen. De eerste klas werd een succes. Inmiddels draaien er drie klassen en kan de meester er prima van leven.
We zijn ook bij de SUCAF wezen kijken. Dat is de suiker fabriek van Centraal Afrika. Het is een raar gezicht als je er aankomt. Vanuit het ruige Afrikaanse land rij je ineens het gecultiveerde Franse land binnen. Rollende heuvels met 1600 hectare suikerriet! Vanuit de verte lijkt het een goed gemaaid grasveld. Dorpen met electriciteitsmasten ernaartoe. Alleen zijn de huizen in de dorpen toch weer de welbekende kleien hutten. Een rare mengeling van contrasten.
De fabriek zelf mochten we ook bekijken. Het was de moeite waard. Hij stond er pas twintig jaar. De fabriek had de roerige tijd (‘les evenements’ noemen ze dat hier eufemistisch, daarmee bedoelen ze de reeks staatsgrepen, die tussen 1993 en 2003 hebben plaatsgevonden) prima doorstaan. Niet in de laatste plaats is dat te danken aan het vernuft van deze fabriek. Hij heeft namelijk geen externe brandstof nodig. Het afval van het suikerriet is voldoende om het ding aan de gang te houden. Bovendien is er nog genoeg over om een generator van twee megawatt aan te drijven, zodat de hele omgeving van stroom wordt voorzien. De fabriek draait zes maanden in het jaar volcontinue (dat is 24 uur per dag). De andere zes maanden wordt er onderhoud gepleegd. Ze maken genoeg voor de C.A.R. en hebben dan ook nog over voor de export. Ze zijn echt goed bezig.
Het suikerriet wordt met de hand gekapt – pfffffffffff, wát een werk. Het wordt wel met tractoren opgehaald. De suiker is heerlijk. Ik heb er een brok van gepakt en opgesmult. Net zoals alles hier, heeft het meer smaak dan ik – thuis - gewend ben.
Op de terugweg hadden we honger en zijn we langs de kant van de weg gaan eten. Erg gezellig en voor een habbekrats heb je je buik vol. Erg lekker ook. Maar ja, ten opzichte van de Nederlandse keuken valt het natuurlijk altijd mee. Alleen de chenilles (een soort grote, gebakken tor) en de thermieten (ook gebakken) heb ik nog niet durven eten.
Thomas en Annick wonen in een gewoon hutje in de wijk. Daar konden we niet bij, dus hebben we op de missie gelogeerd. Maar we hebben wel een avond bij hun gegeten. In het stikdonker zijn er dan overal olielampjes en vuurtjes waarop gekookt wordt. Overal klinkt vrolijk gebabbel en kindergezang. Ze wonen naast de put, dus aanloop is er genoeg. Ze praten ook nog eens vloeiend Sango en ze zijn in heel Bambari (tweede stad van Centraal Afrika met zo’n 30.000 inwoners) bekend. Al die lampjes, al die vuurtjes, al dat gekwebbel geeft een hele intieme sfeer. Omdat er nergens een schutting is, klinkt alles ook heel dichtbij. In die zin lijkt het soms bijna of je op een toneel zit.
Vrijdag ben ik met drie zusters naar Bangassou vertrokken. Onderweg heb ik SUCAF weer opgezocht. Ook vanuit de lucht is het een wonderlijk verschijnsel. De landingsbaan – waarvan mij verteld was, dat die er was - heb ik ook gevonden en die bleek uitzonderlijk goed. Handig om achter de hand te hebben als Bambari weer eens onverhoopt gebarricadeerd is en je hebt geen benzine meer ...
Op Bangassou ging er één zuster af en kwam Olivier erbij en zo zijn we – via Mobaye (even de post afleveren en andere post meenemen) – in Bangui aangekomen. Het was inmiddels vijf uur in de middag en ik had het wel gezien voor die dag. Heel even heb ik mijn telefoon aangezet, maar die begon zó te rinkelen – iets van dertig telefoontjes in mijn afwezigheid – dat ik hem maar weer gauw heb uitgezet.
Smerig, bezweet, moe ... een week lang in het binnenland is leuk, maar ook vermoeiend en al je kleren zijn na verloop van tijd vies. Ik heb er dé probate oplossing voor gevonden. Maison Combonie – van de congregatie van de Comboniennen – ligt tegen de heuvel. Dat zegt natuurlijk niet veel, maar als je op de heuvel woont, dan woon je op stand. Ze hebben het huis van een oude Franse patricier overgenomen, inclusief ... zwembad ...! En wat is het dán lekker om na zo’n week dáárin te gaan liggen! Hemels. Tegen de tijd dat ik eindelijk daar was, was het inmiddels donker. In het donker in het water liggen, met de sterrenhemel boven je en de maan spiegelend in het water ... super ...
Ook de rest van de avond heb ik de telefoon niet meer aangezet, want de volgende dag vroeg zou ik toch alweer onderweg zijn, dus voor de meesten kon ik niks betekenen.

We hebben een echt ‘hoera’ moment, want we hebben er een goede klant bij : La Gounda!!
La Gounda, daar zijn we – mijn gezin en ik, meteen na hun aankomst in Bangui – heengegaan. We hebben ze daar een beetje geholpen en we hebben een goede indruk gemaakt. Kortom, ik mocht blijven. En dat is fijn, want ze huren het vliegtuig voor de volle prijs en daarmee kan ik het onderhoud wel betalen. En dat is belangrijk, want na La Gounda staat er weer een vijftig uurs inspectie op het program.
De passagiers blijken een prominent stel uit Bangui en een vriendin van het stel, ex-prominent Bangui (nu elders werkzaam). Het weerbericht heeft een matige wind van rechtsopzij voorspeld op 5000 voet, maar op die hoogte heb ik nog maar 75 knopen grondsnelheid, dus ik heb een enorme puist tegenwind. We proberen het een poosje wat lager, maar het schommelt als de ziekte en - wat ik nog nooit heb meegemaakt – op een gegeven moment zakt ook hier de grondsnelheid naar ergens in de 70 knopen. Dan maar naar boven, daar heb je in elk geval een hogere werkelijke snelheid, omdat de lucht dunner is en de lucht is tenminste stiller. Boven de 10.000 voet zie ik inderdaad de grondsnelheid op een gegeven moment de luchtsnelheid overtreffen. Maar dan praten we nog steeds over maar 90 knopen. Het wordt een eindeloze zit. Gelukkig is het zaterdag en dus is de wereldomroep de hele dag in de lucht. Normaal kapt die er om tien uur mee.
Mijn passagiers hebben al die tijd niet veel aandacht gehad voor het landschap. Goed, het is nogal eenzijdig groen, maar halverwege heb je toch indrukwekkende rotspartijen. Een beetje zoals Aers Rock (ofzo?) in Australie. Nee, in plaats daarvan nemen ze de ene na de andere catalogus door van de allerlaatste PC Hooft tractoren. De moed zakt me in de schoenen. Ik hoef straks toch niet ook áárdig te doen tegen die lui, he?
Bij aankomst scheren we over het terrein waar de beesten soms zitten en we zien waaratje ruim dertig Nijlpaarden ongelovig omhoog kijken. En dat is maar goed ook, want als we later – op de grond – naar hun vaste stek gaan, zijn ze hartstikke weg. Later blijkt, dat ze gewoon één poeltje verderop zaten, maar ja, dat kon ik vanuit de lucht ook zogauw niet zien.

Uiteindelijk blijken de gasten best mee te vallen. Het is zelfs interessant om hun invalshoek op de toestand in de C.A.R. te horen, omdat die een helicopterview betreft. Zo vertellen ze, dat er een bepaalde groep – welbekend, ik zal hem hier niet bij name noemen – in Bangui is, die de rebellen steunt. Het is een groep, die baat heeft bij instabiliteit. Een groep, die baat heeft bij corruptie.
Ook is bekend, wie zich aan welke corruptie schuldig maakt. Maar het is net als bij relatieproblemen : op een gegeven moment heb je wel in beeld hoe de vork in de steel zit, maar dan blijkt het nog niet vanzelfsprekend dat je de koe ook bij de horens weet te vatten.
Verder maken ze zich zorgen over het stropen, wat te pas en te onpas gebeurt. La Gounda staat op de werelderfgoedlijst van de Unesco, maar aan beveiliging wordt weinig of niets gedaan. Sinds de ongeregeldheden is de boel hier vernield en ligt het park stil. Dus hebben de stropers vrij spel. Een jaar geleden hebben meneer en mevrouw Brontesi (Louis en Marie Claude, telefoonnummer 00235613277) op verzoek het boeltje weer opgepakt. Ze hopen dat er – door toenemende belangstelling – ook meer aandacht komt voor beveiliging. Ze hebben hier bijvoorbeeld kort geleden de Franse ambassadeur op bezoek gehad. Ze hopen – als NGO (non gouvernemental organisation) – ook geld van de EU los te krijgen. De exploitatie als zo danig levert lang niet genoeg op om de kosten te dekken. Maar wat is nou het belang van een prachtig wildpark, als je er niet eens een bezoekje kan afleggen.
Tot overmaat van ramp zijn er sinds kort in Bangui Turkse mensen gesignaleerd. Dat klinkt erg rascistisch, maar zo is het niet bedoeld. De Turken hebben het verdrag – waarin wordt verboden ivoor te verhandelen – niet ondertekend. De Turken zijn in Bangui om ivoor te kopen. En daarmee bevorderen ze direct de stroperij.
Naast stropers komen ze hier – op La Gounda – inmiddels ook wel de gevolgen van toenemende belangstelling tegen in de vorm van bescherming tegen stropers. Soms duiken ruige types op, die dan ooit in het vreemdelingen legioen hebben gezeten ofzo en nu jacht maken op de jagers.
Nu – nadat La Gounda een jaar weer in bedrijf is – komt ook de Unicef over de brug : over anderhalve week komt er een team – betaald door Unicef – La Gounda beveiligen. Dat schijnt met een kleine ploeg vrij snel effectief te werken.
Nog verder naar het noorden was er een reservaat, waar bijna geen dieren meer waren. Een klein ploegje heeft toen onder de stropers huisgehouden en het was meteen over. Nu barst het daar weer van de beesten. De verschillende parken beginnen zelfs aan een uitwisseling van soorten te denken.
Overigens schieten ze de stropers niet direct dood. De stropers komen met fietsen (!), die zijn makkelijk genoeg te slopen. Ze komen ook met kamelen. Dat is dan dus wel jammer voor die kamelen, want die worden wel doodgeschoten. Maar dat gebeurt twee keer en daarna weet iedereen dat de vrije jacht hier gesloten is.
Het is net als met snelheidsovertredingen. Zolang er niemand kijkt, rij je wat je rijen kan. Gaat er iemand meekijken en krijg je een paar keer een hoge boete, dan is de lol er zo vanaf.
Maar de overwegende toon van mijn medereizigers is een afschuw van het idee ‘na mij de zondvloed’, of - zoals dat bij de Fransen natuurlijk veel mooier klinkt - : ‘apres moi le deluge’. En daarmee hebben ze dan toch wel weer mijn sympathie gewonnen.
Ze hebben het bij mij helemáál gemaakt, als ze beginnen ongezouten kritiek op de Europese Unie te spuien. Niet dat ik de Europese Unie een slecht hart toedraag, geenszins, maar nu worden de – toch wel gekleurde - verhalen van de missie verder geboekstaaft. Ik hoor graag een verhaal vanuit verschillende perspectieven en ik heb er nu een perspectief bij uit een hoek, waarvandaan ik hem wel als allerlaatste had verwacht. Het correspondeert voor bijna honderd procent met wat ik van de missie hoorde : er wordt een karwei aanbesteed, waar bedrijven op kunnen inschrijven. De goedkoopste krijgt de klus en het geld. Zo, klaar. Weer een goeie daad gedaan.
Het voorstel van de mensen hier is om een bedrijf de klus te gunnen en dat bedrijf draagt dan ook de verantwoordelijkheid voor het welslagen. Vervolgens wordt het bedrijf verplicht gesteld een bepaald percentage uit te besteden aan lokale bedrijven. Aan het eind van de rit moet de EU nog altijd wel komen kijken. Dat zal even wennen zijn, want dat doen ze nu meestal ook al niet. Maar, als er dan iets aan mankeert hoeven ze alleen de hoofdaannemer even fronsend aan te kijken om het één en ander weer recht te breien. Goed idee, he? Nu de EU nog over de brug ....
Overigens dachten zij ook wel dat 110 miljoen euro genoeg was om het land te kopen. Elke volgende die dan een staatsgreep wil plegen wordt dan tegengehouden met een ‘ho ho, eerst betalen en hier tekenen graag’.
Op mijn relativerende vraag, of de EU ook nog successen heeft geboekt de afgelopen tijd, wordt bevestigend geantwoord. ‘Ja, anders zouden ze wel kunnen opdoeken’, zeggen ze. Echter, als ik hun naar concrete voorbeelden vraag, wordt het stil ....
Het is helemaal tekenend als ik erbij vertel, dat één hunner zeer nauwe connecties heeft met de EU hier te lande .....
Eén ding valt me wel weer tegen : ze praten nog niet een woord Sango. Als ik tegen Serafin (de pisteur) begin te stamelen, vragen ze bewonderend of ik Sango ken? Nou nee, niet echt. Zij wonen hier al zó lang. Dat is nou ook niet echt een voorbeeld van integratie. Het is wel een voorbeeld van hoe je het in een besloten kring kennelijk lang kan uithouden. Ze praten ook wel op een betrokken manier over Centraal Afrika. Maar ik weet dan dus niet hoe hun Afrika eruit ziet. Nou ja .....

Ik mag mee op safarie en dat is erg leuk. Andere vliegers hebben daar geen zin in (huh ... ?) en vliegen leeg naar Bangui terug om dan een paar dagen later weer leeg te komen om de klanten weer op te halen. De rekening is voor La Gounda. Dan is het heel wat goedkoper om de vlieger op La Gounda te houden. En ik vind het hier ook honderd maal prettiger dan in dat stinkende, drukke Bangui.
Iedereen wil natuurlijk de leeuwen zien. Zoals veel beesten, hebben ze inmiddels jongen gekregen. De olifanten hebben - de dag voordat wij kwamen - de hele middag voor de hut, waar gegeten wordt, gestaan. We zien echter niets van dat alles. Wel zien we een kudde buffels. Die had ik de vorige keer nog niet gezien. Het zijn er vast wel tweehonderd. Écht ongelooflijk. Het barst natuurlijk van de hertjes – met jongen. Idem zwijnen. Idem apen.
Aan het eind van de tweede dag kunnen we aan het lijstje toevoegen een giraffe en een olifant. Ja, echt waar, eindelijk. Die stond nog wel op mijn verlanglijstje.
En dat is niet het enige, want ook op microvlak doen we ontdekkingen. We worden namelijk lekgeprikt door vliegen, die op horzels lijken. Erg leuk, vooral als de pisteur – een Centrafrikaan, die de beesten heel wat sneller ziet dan wij – langs zijn neus weg vertelt dat dát nou een Tse Tse vlieg is. Meneer hotemetoot (zo zal ik hem vanwege privacy redenen maar even noemen) merkt daarop droog op, dat we dan in elk geval lekker zullen slapen .....
Het zit mij niet lekker, maar het blijkt dat er – net als bij muggen, waarbij er van de vele soorten maar één is, die malaria overbrengt – verschillende typen zijn. En dit is een onschuldig type. Opluchting, maar ook jeuk is mijn deel.
Overigens is het grappig om te zien dat – wat er een maand geleden nog troosteloos verdord door het vuur bijstond – nu alweer een vrolijk groen jasje aanheeft. Een hele verbetering, vind ik
Tijdens het eten wordt er gezellig gebabbeld. Zo nu en dan wordt de stilte verscheurd door het gebrul van een leeuw of het gesnuif van een nijlpaard. Meneer Brontesi haalt de volgende historie aan :
Twee weken geleden kwam er – onverwacht – een groot vliegtuig op La Gounda landen. Men ging eens kijken wat dat te betekenen had. Uit het vliegtuig stapten een tiental jagers. Ze hadden hun wapens – van die overmaatse vioolkoffers – al in de auto liggen toen meneer Brontesi vroeg naar hun bedoelingen? Nou, ze kwamen jagen, dat was toch wel duidelijk? Ja, dat was het zeker, maar het was de jagers kennelijk niet duidelijk dat La Gounda een beschermd reservaat is, waar niet gejaagd mag worden.
Uiteindelijk zijn ze onverrichter zake weer vertrokken. Ze waren geflest door een Fransman, die ambassadeur is van de Centraal Afrikaanse Republiek in Bulgarije .....
En weet je wat jagers betalen, om hier twee weken te mogen knallen? Voor twee weken zijn ze uit en thuis minstens 22.000 euro kwijt ...........
Over contrasten gesproken.
Maandag 6 februari wagen we nog een poging om de leeuwen te vinden. Het is raar om te bedenken dat – terwijl ik om 08:10 uur door een savanne rijd, die langzaam, geurend opwarmt – mijn zoontje waarschijnlijk door drie graden motregen naar school peddelt. Het is een wonderlijke wereld, waarin wij leven.
We rijden lang en ik sta al die tijd. Dat is wel vermoeiend, maar ook wel lekker. Uiteindelijk komen we dan toch de nijlpaarden tegen en dat is wel leuk. Het zijn er inderdaad dertig en er zijn ook jonkies bij. We kunnen heel dicht bij komen en dat is dan wel weer spannend. Ze plonzen, ze snuiven, ze paren .... Het is een indrukwekkend schouwspel.
Bij het paren komt het mannetje helemaal boven water, zodat je ziet hoe groot die wel niet is. Van het wijfje zie je alleen zo nu en dan de neusgaten. Arm kind. Ik moet denken aan die wrede woerd, die zo nodig met zijn vrouwtje naar bed moet en haar daarbij en passant haast verzuipt. Gelukkig houdt een nijlpaard het wat langer vol heb ik begrepen. Bovendien heb ik begrepen dat er tegenwoordig een nieuwe mode ontstaat : wurgsex. Het schijnt dat er wel eens iemand bij overlijdt, maar het schijnt ook wel heel heerlijk te zijn. De nijlpaarden zijn echte trendsetters ....
Op het laatst zien we de olifanten weer. Het zijn er twee. Nota bene vlak naast het kamp. Serafin leidt ons te voet het moeras in, om de olifanten van dichtbij te zien. We hebben ze algauw gevonden. Ze steken net de rivier over en we lopen gauw nog dichterbij om alles goed te kunnen zien. Serafin fluistert dat ze bang zijn. ‘Ja’, zeg ik naar de olifanten knikkend, ‘dat lijkt er wel op’. ‘Nee’, zegt Serafin, ‘niet de olifanten, maar zij’. Hij wijst achter zich. Waar net nog de anderen stonden, staat nu niemand meer. Ik vond het in elk geval een geweldige ervaring ...
Na een heerlijk laatste avondje zijn we op tijd naar bed gegaan, want meneer H. had ’s morgens alweer om 10:00 uur een vergadering. De wekker ging dus om 04:30 uur en om 06:00 uur hingen we in de lucht. Meneer Brontesi was nog op zoek naar stropers. Hij had zijn GPS (global positioning system) mee om de positie vast te leggen als we ze zagen. Voor het A-team, wat immers weldra zou arriveren. Verder wilden de dames nog even naar de nijlpaarden zwaaien en zo duurde het nog even, voor we echt op weg waren.
Het was nu wel geen zaterdag, maar het was wel vroeg en tot 10:00 uur is de Nederlandse wereldomroep in de lucht.
Grauw weer, regenachtig en zes graden. Met morgen kans op storm.
Rottigheid om een paar grappige plaatjes in de krant. Hoever verwijderd zijn sommige mensen van de realiteit?
Maar het gaat goed met de beurs. De AEX staat op 450. Helaas ben ik vergeten waar die op stond toen ik wegging, dus of het nu om een tijdelijke opleving gaat of dat het structureel is : geen idee.
Ik ben me alvast een beetje aan het voorbereiden op wat komen gaat ....

This page is powered by Blogger. Isn't yours?