Tuesday, November 15, 2005

 

Waar rook is, daar is vuur.

Bibliotheek Mobaye

De katholieke missie heeft in Mobaye een bibliotheek geopend. Oh, het bestaat al wel zes jaar, maar het werd me toch als één van de bezienswaardigheden genoemd, toen ik voor de eerste keer kwam. Al die tijd is het om de één of d’andre reden niet gelukt om te gaan kijken. En nu is het dan eindelijk gelukt. Trots werd me een ruimte getoond van pak-em-beet vier bij vier meter. Langs drie wanden was het geheel gevuld met boeken. Maar wát een rijkdom. De boeken zijn toegankelijk voor iedereen. Daarmee bedoel ik katholieken en niet katholieken. En er wordt inderdaad door iedereen gebruik van gemaakt. Ernaast is een ruime leeszaal, maar je kunt de boeken ook lenen. En desgevraagd wordt er altijd en stipt op tijd teruggebracht. Ze zijn ook ontzettend trots op hun catalogus, waarin alle boeken staan genoteerd, inclusief hun positie in de boekenkast.
In de eerste plaats staan alle benodigde schoolboeken er. Zo kunnen kinderen naar school zonder de dure aanschafkosten van boeken. Ze kunnen ze in de bibliotheek inzien. Verder staan er romans. Er staat – heel interessant – een heel arsenaal van Afrikaanse vertellingen. En er staat – je gelooft het niet – het gehele verzamelde werk van Asterix en Obelix en ook van TinTin, alias Kuifje.
Het is - in onze ogen - niet veel, maar het is belangrijke informatie waar nu wel de hele bevolking toegang toe heeft. Het is informatie, die bovendien niet gecensureerd is. Het is – kortom – de opstap, om uit het slop te komen. Heb je nog boeken? Liefst wel in het Frans, maar Engels mag ook, dan zijn ze in Mobaye van harte welkom.

Rook op de veranda

Zoals ik al schreef : de droge tijd is nu aangebroken en dat betekent veel vuur. De laatste paar dagen kom ik er pas goed achter wat dát betekent. Dat betekent namelijk dat er geen plek meer op deze wereld is, waar je nog normaal kunt ademhalen. Alle longpatienten worden hier nu ge-elimineerd. In Nederland hebben de mensen het wel eens over “benauwd”. Het zegt me niks. Ik weet niet wat dat is. Nu ben ik op de hoogte.
Verder is het zo, dat ik bij bepaalde vuurtjes nog wel enige positieve emoties kan waarnemen, denk bijvoorbeeld aan een barbeque. Maar nu is ook de tijd om de vuilnisbelten qua volume wat te laten slinken. Gisteren was denk ik het abattoir bezig. Een stank ... oorverdovend. Denk maar aan haar, wat verbrand wordt. Vreselijk. Vandaag viel het gelukkig mee.

Ziek zijn

De laatste paar dagen was ik voor de tweede keer in twee weken ziek. Diarree alsof het water is. De eerste keer moest ik er ook bij spugen. Tanneguy heeft me onmiddellijk naar de dokter en naar het institut Pasteur (het lab) gesleept. Hij had teveel gevallen gezien van verwaarlozing en de gevolgen daarvan en hij debiteerde inderdaad een indrukwekkende reeks voorvallen met dodelijke afloop.
Zoals een vrouw, die hier op vakantie was geweest. In Frankrijk had ze een jaar later palu (malaria) gekregen, die niet op tijd was onderkent. Ze had nog wel gezegd dat ze dacht dat het palu was, maar de dokter dacht toch echt, dat het griep was. Nu is ze dood.
Ik kreeg – in afwachting van de uitslag van het lab – alvast een paardemiddel tegen ameuben (ik weet niet hoe je dat schrijft) en dat lijkt te hebben geholpen. Wat ik op eigen kracht heb uitgevonden is, dat ORS – hoewel ongelooflijk vies – wel een enorme oppepper geeft. Geweldig spul, echt waar. Het ene moment denk je dat je dood gaat, het volgende moment gaat de hemelpoort open. Ongelooflijk.

Kletsen met drankman in Mobaye

De man, die in Mobaye drank verkoopt, heeft mij uitgenodigd om eens te kletsen. Hij vroeg het zo aardig, dat ik ja heb gezegd. Zijn drankwinkel bestaat uit vier muren en een golfplaten dak. Een luxe, die maar weinigen zich kunnen permitteren. Eén van de muren is grotendeels gat en daarin staan kratjes opgestapeld. Bier, ander bier, cola, wijn en whiskey. Ik mocht zeggen waar ik van hou. Ik zei eerst whiskey maar, toen ik zag dat er acht-en-een-half procent opstond, bedacht ik me en zei ik dat ik wijn het lekkerst vond.
Ik werd aan het hele gezin voorgesteld. Een indrukwekkende meute met een alleraardigste en nog helemaal niet vermoeid uitziende moeder als hoofd. Samen met Flavien – zo heet de drankhandelaar – gingen we onder zijn “paillotte” zitten. Dat is iets wat je hier vaker ziet. Het is een rond – meestal rieten – dak, zonder muren. Een plek waar je plezierig kunt “zijn”, uit de zon en uit de regen.
En daar hebben we het over de dingen van het leven gehad. Hij vertelde me dat hij al jong getrouwd was (dat kon ik wel zo’n beetje zien), maar dat ie goed terecht was gekomen (dat was ook goed te zien) en dat ie een zoon heeft op het seminarie in Bangui en dat ik die maar gauw moest ontmoeten (is inmiddels ook gebeurd). Verder hadden we het over de politiek hier, de kosten van het levensonderhoud en zijn handel.
Zijn clientele bestaat voornamelijk uit Zairezen, die met hun prauw hiernaartoe komen. Groot inslaan en dan in Zaire de boel voor het dubbele verkopen. Vijfentwintig mijl verderop ligt een wezenloos groot vliegveld (G’Badolite) van wijlen president Mobutu. Nu wordt daar nog eens per week op gevlogen door een vrachtvliegtuig. Maar de drank, die op die manier wordt aangevoerd is eerste klas spul en dus niet te betalen. Vanuit Bangui wordt de drank per vrachtwagen opgevoerd, maar in Zaire is er geen weg naar dit gebied. Vandaar de handel van Mobaye naar Zaire.
De politiek is iedereen een blok aan het been, een doorn in het oog, een nagel aan de doodkist. Eerst wordt er schichtig rond gekeken en dan wordt er op samenzweerderige toon gesproken. De Fransen deden het slecht. Heel slecht. Ze hielden de bevolking met opzet dom. “Aha”, zeg ik, “dan hebben jullie het nu dus voor mekaar : de Fransen zijn weg, nu hebben júllie het voor het zeggen”. Ja, ik vind het altijd leuk om iemand uit zijn tent te lokken en dit was een schot voor open doel. “Nee”, roept hij, “het is nu nog veel slechter”. En natuurlijk is dat ook zo. De Fransen hebben – begin dit jaar – vele miljoenen geschonken om de ambtenaren te kunnen betalen. Het is geheel opgegaan aan de verkiezing van Bozizé. En dat is nu toch jammer, want de ambtenaren – waaronder de leraren – hebben nu al tien maanden geen geld ontvangen. Ze staken nu al zowat twee maanden. Ze geven de regering de deal van de eeuw : met vier maanden nemen ze genoegen. Echter, de regering wil niet meer dan twee maanden uitbetalen. Ziedaar de patstelling. De leraren hebben bij de lokale nering een schuld van pak-em-beet twee maandsalarissen opgebouwd. Daarnaast moeten ze nog de huur van tien maanden betalen. Het is een lastige zaak.
De oppositie organiseert – samen met de vakbonden – de stakingen. Er wordt bovendien vrijelijk in de kranten over deze zaken geschreven. Dat kan – vertelt Flavien – omdat die mensen door ambassades worden gedekt. Een normaal iemand – zoals hij – die zijn mening publiekelijk uit, treft zichzelf luttele tijd later aan in het cachot.
De oppositie heeft dus wel enige vrijheid, en maakt ook deel uit van de “tweede kamer”. Maar de kamerleden komen zo van de straat en geven dus – zo dat al wordt geaccepteerd – geen krachtig tegenspel. Voor een deel is de malaise hier te wijten aan mensen, die zichzelf verrijken, maar net zo’n groot deel is te wijten aan wanbestuur wegens incompetentie. Alles bij elkaar klinkt het nog altijd redelijk gematigd, als je het vergelijkt met Zimbabwe bijvoorbeeld.
Ook wel een aardige : Flavien vertelt me – en het wordt later door Helmut bevestigd – dat er indertijd nogal wat gedoe was aan de overkant. Dat is Zaire. Daardoor kwamen er heel wat Zairezen hals over kop deze kant uit. In zulke grote getalen, dat de UNHCR zich geroepen voelde om hulp te bieden. Altijd mooi nietwaar. In Bangui maakten zich vrachtwagens klaar met dekens, tenten en noem maar op. Tegen de tijd dat ze in Mabaye waren gearriveerd was er geen vluchteling te ontdekken. Alle vluchtelingen waren door de lokale bevolking liefdevol in hun hutten ondergebracht!! Daar krijg je toch een brok van in je keel, als je dat hoort. Een enorme toevloed van mensen, gewoon opgelost en opgenomen door hartelijkheid en gastvrijheid. Niet aldus de UNHCR, die in grote woede ontstak. Waar waren nu die vluchtelingen? Zij hadden recht op hun vluchtelingen! De mensen bleven er kalm onder en wezen de UNHCR op het onbenullige van hun gedrag. Gelukkig kwamen ze snel tot bezinning en pakten – toch enigszins teleurgesteld – hun biezen. Je ziet het zo voor je : je bent brandweer en je wacht je halve leven op een brandje. Dan mag je eindelijk en dan hebben de omstanders het al uitgepiest. Om tegen de muur omhoog te kruipen. Ja toch. Best begrijpelijk. Ook tekenend voor de trots die de Centraal Afrikanen hebben. Ze zijn niet kruiperig en ze hebben een trotse lichaamshouding met een idem gezichtsuitdrukking. Ik vind dat wel mooi.

Zielige mensen

Zoals ik al eerder schreef, je kan je hier niet op straat begeven of je wordt om geld gevraagd. Ik heb inmiddels de gewoonte om daar de tijd voor te nemen en uit te leggen, waarom ik geen geld geef. Als ik ze zomaar de rug toekeer voelt dat ook niet fijn en zo kunnen we met open vizier afscheid nemen.
Maar gister kwam ik iemand tegen, waarvan ik dacht te kunnen zien dat het echt niet erg best met hem was. Ik heb mijn verhaal gedaan en we hebben gesproken. Hij was vasthoudend. Hij wilde naar Kinshasa met de boot en hij kon het niet betalen. Dat was – denk ik – de crux. Als hij het zuiver op zijn gezondheid had gegooid, was ik misschien gezwicht.
Maar achteraf kwam ik wel stil te staan bij stakkers zoals hij. Mensen die hier wonen worden – links of rechtsom – wel bijgestaan door familie en vrienden. Maar mensen, die hier niet horen en die hier gestrand zijn. Die vallen echt in een zwart, diep gat ...

Retourtje Bangassou

Gisteren ben ik weer met een hele club afgeladen naar Bangassou gegaan. Daar is nu een grote vergadering van alle betrokken paters van dat bisdom. Bij het nakijken van het vliegtuig bleken de flaps het alweer niet te doen. André ging er onmiddellijk naar kijken. Hij zat wat te wriemelen en met de hoofdschakelaar te spelen, toen het ineens heftig begon te vonken. Gauw deed hij de hoofdschakelaar uit, maar het bleef gewoon doorbranden. Gelukkig had hij het toch gauw uit. Het bleek de sigarettenaansteker te zijn. Die is niet gezekerd en die kan – bij kortsluiting – dus gewoon lekker doorfikken. Nou ja ...
Voor de flaps zijn we afhankelijk van een nieuwe flapswitch en zo gingen we dus afgeladen, zonder flaps weg. Gelukkig zijn de banen hier allemaal wezenloos groot. Met of zonder flaps, het maakt allemaal niks uit.
Het grootste deel van de tijd vlogen we in en uit de rook en er stond een stevige bries tegen. Het werd een zit van wel drie uur. Gelukkig had Ahmed – een vriend van pere Theo en handelaar van beroep - broodjes mee. Echte croissants! Heerlijk.
Deze keer ben ik – in Bangassou – eens naar de rivier gelopen. Een heel plezierig wandelingetje en je komt steeds leuke mensen tegen, die gewoon gezellig willen kletsen en niet meteen geld nodig hebben. Zo kwam ik vlak bij de rivier een jongen tegen, die me aanbood een eindje te gaan roeien in een prauw. Nou, dat liet ik me geen twee keer zeggen! En ik vond het echt súpergaaf. Wat ziet die rivier er dan indrukwekkend uit. En moeiteloos peddelde die jongen zo’n hele boomstam tegen de stroom in. Ze hebben binnenkort wedstrijden met een prauw. In elke prauw zitten dan acht roeiers. Naast de roeier waren er ook nog drie jongetjes, die met hun engelenstemmetjes mooie, rytmische liedjes zongen. Natuurlijk kwamen we ook andere prauwen tegen. De helft van de jongetjes sprong dan overboord. Lekker vrolijk plassen en spetteren. Alleen een beetje uitkijken voor de Nijlpaarden, maar zoveel zijn die er niet. En krokodillen zijn er al helemaal niet, dus ... Ik vertelde aan de roeier, dat er in Mobaye toch wel mensen zijn gedood door de Nijlpaarden. Dat had ie inderdaad ook gehoord, maar de Nijlpaarden van Mobaye stonden bekend als duidelijk stouter (plus méchant) dan die van Bangassou.
Als gevolg van die grote vergadering zijn er al veel paters. En daar zijn veel Polen bij. Zo zat ik dus ’s avonds op de veranda en ik hoefde alleen maar te luisteren. Wát een verhalen. Drie ervan wil ik jullie niet onthouden :
Pater Martin (een Nederlander) had een vriend in Rafai (een dorpje aan de grote rivier de U’Bangui) die handelaar was. Tom had daar onder andere een vrachtwagen voor nodig. Soms ging hij ook met de vrachtwagen op de pont naar Zaire.
Martin deed hem deze keer uitgeleide tot de pont. De pont arriveerde, Tom reed er op en ... hij reed er aan de andere kant zo weer af. Nu is die rivier ontzettend diep en hij stroomt in deze tijd ontzettend snel. In een oogwenk was de vrachtwagen verdwenen en hoe ze ook keken, ze zagen nooit weer iemand boven komen. Zwaar geschokt ging Martin naar huis. En daar zat hij een hele poos wezenloos voor zich uit te staren. Na een uur stond hij op : hij had besloten toch in elk geval iets van een kruis te maken voor zijn vriend.
Zo toog hij in zijn tuin aan het werk met hout en beitel, hamer en spijkers. En terwijl hij zo ingespannen en inmiddels natuurlijk zwetend aan het werk was hoorde hij de opmerking : “nou Martin, ik geloof dat ik nu wel trek heb in een flinke bel whiskey”. Hij keek om en daar stond ... Tom. Tegen de tijd dat hij boven water was gekomen, was hij al ruim de bocht voorbij. Hij was naar de kant gezwommen en hij was door het struikgewas gewoon naar huis gelopen. Oh ja, ach ... de remmen hadden gewoon “niet thuis” gegeven op het moment supreme .....
Martin had het helemaal voor elkaar. Hij had de lokale bevolking zover dat ze in een soort co-operatie vorm koffie aan het telen waren. Naast zijn huis had hij een enorme schuur gebouwd waar de opslag was van de koffie en andere goederen. Op een dag was de bisschop op bezoek. Tijdens het eten kwam er ineens iemand binnen rennen, roepende : “de schuur staat in de lichterlaaie, de schuur staat in de lichterlaaie”. De bisschop sprong op en rende naar buiten. Martin bleef zitten en at zijn soep. Desgevraagd meldde hij – terwijl de tranen hem over de wangen biggelden : “Ik verlies alle koffie, moet ik dan ook nog mijn soep verliezen?”.
De huidige pater van Rafai – de opvolger van Martin – was eens in een dorpje gekomen, waar hij een kind was tegengekomen dat “koppakking” heette. Uiteraard was hij nieuwsgierig naar de herkomst van die naam en het was als volgt gekomen. Er was in dat dorp ooit een man in een Land Rover langs gekomen. En juist in dat dorp had hij zijn koppakking eruit geblazen. Het was zó erg dat hij niet verder kon en hij stuurde een boodschapper om een koppakking te organiseren. De boodschapper kwam met een koppakking terug. Maar het had wel twee maanden geduurd. In die twee maanden had de man een vriendinnetje opgeduikeld en toen de man inmiddels lang en breed vertrokken was, bleek het vriendinnetje zwanger. En zo werd het kind “koppakking” genoemd.
Overigens jagen ze in Rafai dat het een lieve lust is. Bongo schijnt – naast Olifant – het meest spannend om te verschalken. Een Bongo is een heel groot hert met een enorm gewei. De exclusiviteit zit hem erin, dat hij lastig te vinden is. De Poolse pater jaagd zelf ook, maar alleen op een soort Patrijzen. De lokale bevolking jaagd op alles wat beweegt. “Gunst”, zei ik, “waar halen ze dan de wapens vandaan?”. De wapens worden gewoon thuis zelf gemaakt. Je neemt gewoon een stuk buis en die zaag je op lengte. Dan ben je al bijna klaar. Patronen kan je te kust en te keur krijgen. En ja, het gaat wel eens de verkeerde kant op, maar dat risico hebben ze er graag voor over. Ik hoop erg, dat ze me ook een keer in Rafai nodig hebben.

Comments: Post a Comment



<< Home

This page is powered by Blogger. Isn't yours?