Thursday, January 26, 2006
Warm en koud
Het droge seizoen is al een eind onderweg en dan wordt het – nadat het eerst kouder werd – steeds warmer. Toen gisteren op M’Boki de wielen de grond raakten, stond de buitentemperatuurmeter op negen-en-dertig graden Celsius. Het aardige was dat ie vanmorgen op een bepaald moment niet meer aanwees dan één graad. Maar toen was ik dan ook wel heel hoog. En temidden van al die temperatuurschommelingen, hoor ik dan op de radio dat in Nederland de eerste schaatsers al op het ijs staan en dat 2005 het warmste jaar was sinds men dergelijke dingen is gaan registreren.
Vannacht heb ik voor het eerst in M’Boki – bij Artsen zonder Grenzen – overnacht. Errug leuk. Ik heb nogal een hoge pet op van Artsen zonder Grenzen en dan is het natuurlijk super om eens in de keuken te kijken. Ze zitten heel comfortabel en schoon, maar wel zonder stromend water en maar heel beperkt licht. Dus weer eens ouderwets water putsen (mandien) in plaats van douchen en een boekje lezen bij het licht van een petroleum lamp. Petroleum wordt hier trouwens gewoon aan de pomp verkocht (als die er is). Of per drum. En het wordt niet alleen voor lampen gebruikt. Bijvoorbeeld de buitenboordmotor van Helmut loopt ook op petroleum.
De helft van de daken van de hutten zijn van traditioneel riet voorzien, de rest is golfplaat. Het is echt een gezellige en hechte club en zij vonden het ook leuk om eens een bezoeker te hebben. Er komen niet zo vaak bezoekers, want een retourtje Bangui – M’Boki is nogal prijzig : negenhonderd euro! Het is dan ook erg ver van Bangui vandaan : achthonderd-vijftig kilometer. Dat is net zover als Haarlem – Grenoble. En de weg ernaartoe is geen peage. Je staat er – aan de andere kant – ook niet gauw in de file. ‘Elluk fordeel hep su nadeel’, sprak een gevierd filosoof eens.
En dan komen de medische verhalen. Zo zitten er in het plaatselijk hospitaal een arts van de UNHCR en een arts van Artsen zonder Grenzen. De één is viroloog ofzoiets en de ander is huisarts. Op mijn vraag wie er dan de snijklussen waarneemt, werd mij lachend geantwoord dat die twee dat natuurlijk ook doen. In antwoord op mijn ongelovige toet werd mij toen verder uitgelegd dat de betere chirurgijnen hier, gewoon verplegers zijn. Er was er zelfs eentje héél erg goed, maar hij kon niet schrijven en lezen, dus wilde de post operationele zorg nog wel eens problemen opleveren.
Ze hebben natuurlijk ook niet altijd de benodigde spulletjes. Narcose hebben ze niet, maar ze hebben wel lokale verdoving. Alles gaat dus onder lokale verdoving en als de patient weer begint te kermen krijgt hij er gewoon wat bij. Ik weet nog wel dat een lokale verdoving niet doordrong tot de versplinterde botten van mijn been, toen ik in Nieuw Guinea verongelukt was.
Hechtdraad voor het hechten van wonden is een ander probleem. Ze hebben dat opgelost door op de markt visdraad te kopen.
Het komt wel erg houtje touwtje op mij over, maar ja. Je ziet dezelfde glunderende koppen als je je die bij vliegtuigmonteurs in de bush kunt voorstellen, wanneer die het ding tóch op de één of andere manier weer aan de praat hebben gekregen.
Vanmorgen nam ik een verpleger mee, die zijn werk moest overdragen aan een andere verpleger, die in Zemio zat. Of ik er niet tegenopzag om daar even aan te leggen. Nu ben ik nog niet in Zemio geweest en het lag op de route, dus : graag. Verder had hij heel veel bagage bij zich en toen ik het eindelijk gestouwd had riep hij verschrikt dat er nog iemand mee moest. Ik had alle plaatsen – behalve eentje – volgebouwd met bagage. Maar na wat gehannes had ik toch een tweede plaats gecreeerd.
Na een half uurtje vliegen waren we er al. De verpleger ging overdragen en ik ging Zemio bekijken. Zo kwamen we bij de AIM, oftewel de Africa Inland Mission. Die hebben een eigen vliegveld. Veel mooier dan de katholieken. We reden erop en het was alsof ik een plaatje binnenreed. Voordat ik naar Afrika ging, heb ik één of twee foto’s gezien van hoe het hier was. Eén van die foto’s had ik nog niet kunnen thuisbrengen. En nu had ik het gevonden.
De AIM is een bloeiend gebeuren, maar wordt in Centraal Afrika bemand door één enkele vrouw van vijftig jaar : Wendy uit de US of A. Ik vind de gedrevenheid, die je hier soms in mensen treft, bijzonder om te zien. Het is net als bij een panter. Onder die rust zit heel veel kracht, klaar voor actie.
Al die protestante zendelingen zijn – toen het hier benauwd werd – gevlucht. En het is maar een enkeling, die daarna is teruggekeerd. Ik vroeg haar waarom er niet meer mensen te porren waren om hier te komen werken. Ze antwoordde dat jonge mensen in hun vrije tijd behoefte hebben aan afleiding in de vorm van uitgaansgelegenheden, televisie, radio en internet. Ik kon dat maar moeilijk geloven, maar er waren verschillende gegadigden op verschillende posten aangekomen en ze waren allemaal om die reden na zo’n drie maanden weer gillend vertrokken.
Het is dan toch interessant om te zien dat al die tijd (tijdens de verschillende staatsgrepen) de katholieken rustig zijn blijven zitten. Er zijn natuurlijk ook steeds minder paters en zusters, maar in verhouding met de drie protestante zendelingen in dit land, zijn er toch onvoorstelbaar veel katholieke missionarissen hier. Iedereen heeft het nog steeds over de zusters van Kouango. Iedereen was de bossen in gevlucht. Ook de gendarme, de politie en het leger. De rebellen kwamen en wilden de boel al plunderen, toen de zusters verschenen. Ze hebben zich toen netjes gedragen en alleen de auto’s van de missie meegenomen. Soeur Marie Monique kan er nog emotioneel van worden : haar mooie Landcruiser. Maar desgevraagd geven ze wel toe erg bang te zijn geweest. Op een goed moment was het zelfs bijna ludiek : als de legerleiding wilde weten wat de stand van zaken was dan vroegen ze het niet aan de inmiddels teruggekeerde sterke arm, maar dan vroegen ze het aan de zusters.
En dat leeft nog steeds, want ik kwam in het nieuwe jaar langs Kouango en tot mijn stomme verbazing was de baan niet gebarricadeerd, terwijl alle vliegvelden in Centraal Afrika tot nader order waren gebarricadeerd. Toen ik daar later landde vroeg ik daarnaar. De gendarme had inderdaad aangegeven dat Bangui had bevolen de baan te barricaderen. Soeur Marie Monique had simpel ‘nee’ gezegd en daarmee was de kous af.
Afijn, ik heb een poosje heel aangenaam met Wendy gepraat. Ze bood me heerlijke koffie aan en vanaf de veranda was er een prachtig uitzicht over een weelderig groene vallei. Daarna ben ik op zoek gegaan naar mijn kluppie : de katholieken. Toen ik bij de Wendy kwam, was net de pater op bezoek, dus die verwachtte me al. Het contact tussen protestant en katholiek is ook hier heel vriendelijk, in tegenstelling tot Nieuw Guinea, waar vooral de protestanten ervan overtuigd waren dat de katholieken een enkele reis naar de hel op hun voorhoofd hadden staan.
Bij de pater werd ik meteen getracteerd op een heerlijke warme maaltijd. Het was kwart voor elf, maar toch heb ik het mij best laten smaken. Om elf uur vond ik dat ik echt verder moest, maar ik vroeg hem nog even contact op te nemen met Mobaye – om elf uur per radio – om iets door te geven. Toen ik later bij het vliegtuig stond, kwam hij met zijn onvermijdelijke Landcruiser pickup het veld opscheuren. Er was een medisch noodgeval op Bambari : of ik even kon omvliegen om een zieke zuster en de dokter op te pikken. Ik liet hem even in de cabine kijken, hetgeen hem niet vrolijker maakte. Ik begon evenwel de boel opnieuw te verbouwen en wist zodoende nog een derde plaats te creeren. De dokter had graag gratis een retourtje Bambari-Bangui gehad, maar gelukkig wisten we hem er – per vliegtuig radio - van te overtuigen dat de mensen van Artsen zonder Grenzen (verplegers immers) ook heel goed op de zuster konden passen.
Twee-en-een-half uur later kwamen we op Bambari inderdaad een wat bleke zuster tegen. Ze had nu al drie keer achter elkaar malaria gehad en los van het feit dat ze daardoor natuurlijk behoorlijk verzwakt was geraakt, vermoedde de dokter dat er iets anders achter schuilging. Hier in Bangui kan je bij het Institut Pasteur alle onderzoeken laten doen, die je je maar wensen kunt en vandaar de evacuatie. De zuster had nog een grote, zware koffer bij zich, maar na enig gepuzzel kon ook die erbij.
De grote grensrivier de U’Bangui komt altijd wel ergens in de vlucht in beeld en het blijft een indrukwekkend beeld. Het is ook een beeld wat aan verandering onderhevig is. In de natte tijd stroomt er 10.000 kubieke meter per seconde door de rivier. In de droge tijd loopt dat terug naar 1.500 kubieke meter per seconde (ik heb op straat een atlas van Centraal Afrika op de kop getikt). Dat gaat gepaard met een verval van zo’n acht meter. Met als gevolg dat er heel veel zandbanken boven water komen. Het aardige is nu dat die zandbanken onmiddellijk worden bewoond door vissers. Kennelijk is het goed vissen daar.
Het is dan interessant om te zien wie waar gaat zitten. De boel is niet officiel verpacht, maar er zijn wel duidelijk grenzen. In plaats en in tijd. Bijvoorbeeld bij de stuw van Mobaye wordt vier-en-twintig uur per dag gevist. De tijden dat een bepaalde familie mag vissen liggen heel precies vast. Maar niet op papier natuurlijk.
Nu, met die zandbanken, gaan de vissers van Mobaye ook op pad. Ze gaan dan wonen op de zandbanken bij ... Kouango. Honderdvijftig kilometer verderop! Daar hebben ze namelijk familie ....
Vannacht heb ik voor het eerst in M’Boki – bij Artsen zonder Grenzen – overnacht. Errug leuk. Ik heb nogal een hoge pet op van Artsen zonder Grenzen en dan is het natuurlijk super om eens in de keuken te kijken. Ze zitten heel comfortabel en schoon, maar wel zonder stromend water en maar heel beperkt licht. Dus weer eens ouderwets water putsen (mandien) in plaats van douchen en een boekje lezen bij het licht van een petroleum lamp. Petroleum wordt hier trouwens gewoon aan de pomp verkocht (als die er is). Of per drum. En het wordt niet alleen voor lampen gebruikt. Bijvoorbeeld de buitenboordmotor van Helmut loopt ook op petroleum.
De helft van de daken van de hutten zijn van traditioneel riet voorzien, de rest is golfplaat. Het is echt een gezellige en hechte club en zij vonden het ook leuk om eens een bezoeker te hebben. Er komen niet zo vaak bezoekers, want een retourtje Bangui – M’Boki is nogal prijzig : negenhonderd euro! Het is dan ook erg ver van Bangui vandaan : achthonderd-vijftig kilometer. Dat is net zover als Haarlem – Grenoble. En de weg ernaartoe is geen peage. Je staat er – aan de andere kant – ook niet gauw in de file. ‘Elluk fordeel hep su nadeel’, sprak een gevierd filosoof eens.
En dan komen de medische verhalen. Zo zitten er in het plaatselijk hospitaal een arts van de UNHCR en een arts van Artsen zonder Grenzen. De één is viroloog ofzoiets en de ander is huisarts. Op mijn vraag wie er dan de snijklussen waarneemt, werd mij lachend geantwoord dat die twee dat natuurlijk ook doen. In antwoord op mijn ongelovige toet werd mij toen verder uitgelegd dat de betere chirurgijnen hier, gewoon verplegers zijn. Er was er zelfs eentje héél erg goed, maar hij kon niet schrijven en lezen, dus wilde de post operationele zorg nog wel eens problemen opleveren.
Ze hebben natuurlijk ook niet altijd de benodigde spulletjes. Narcose hebben ze niet, maar ze hebben wel lokale verdoving. Alles gaat dus onder lokale verdoving en als de patient weer begint te kermen krijgt hij er gewoon wat bij. Ik weet nog wel dat een lokale verdoving niet doordrong tot de versplinterde botten van mijn been, toen ik in Nieuw Guinea verongelukt was.
Hechtdraad voor het hechten van wonden is een ander probleem. Ze hebben dat opgelost door op de markt visdraad te kopen.
Het komt wel erg houtje touwtje op mij over, maar ja. Je ziet dezelfde glunderende koppen als je je die bij vliegtuigmonteurs in de bush kunt voorstellen, wanneer die het ding tóch op de één of andere manier weer aan de praat hebben gekregen.
Vanmorgen nam ik een verpleger mee, die zijn werk moest overdragen aan een andere verpleger, die in Zemio zat. Of ik er niet tegenopzag om daar even aan te leggen. Nu ben ik nog niet in Zemio geweest en het lag op de route, dus : graag. Verder had hij heel veel bagage bij zich en toen ik het eindelijk gestouwd had riep hij verschrikt dat er nog iemand mee moest. Ik had alle plaatsen – behalve eentje – volgebouwd met bagage. Maar na wat gehannes had ik toch een tweede plaats gecreeerd.
Na een half uurtje vliegen waren we er al. De verpleger ging overdragen en ik ging Zemio bekijken. Zo kwamen we bij de AIM, oftewel de Africa Inland Mission. Die hebben een eigen vliegveld. Veel mooier dan de katholieken. We reden erop en het was alsof ik een plaatje binnenreed. Voordat ik naar Afrika ging, heb ik één of twee foto’s gezien van hoe het hier was. Eén van die foto’s had ik nog niet kunnen thuisbrengen. En nu had ik het gevonden.
De AIM is een bloeiend gebeuren, maar wordt in Centraal Afrika bemand door één enkele vrouw van vijftig jaar : Wendy uit de US of A. Ik vind de gedrevenheid, die je hier soms in mensen treft, bijzonder om te zien. Het is net als bij een panter. Onder die rust zit heel veel kracht, klaar voor actie.
Al die protestante zendelingen zijn – toen het hier benauwd werd – gevlucht. En het is maar een enkeling, die daarna is teruggekeerd. Ik vroeg haar waarom er niet meer mensen te porren waren om hier te komen werken. Ze antwoordde dat jonge mensen in hun vrije tijd behoefte hebben aan afleiding in de vorm van uitgaansgelegenheden, televisie, radio en internet. Ik kon dat maar moeilijk geloven, maar er waren verschillende gegadigden op verschillende posten aangekomen en ze waren allemaal om die reden na zo’n drie maanden weer gillend vertrokken.
Het is dan toch interessant om te zien dat al die tijd (tijdens de verschillende staatsgrepen) de katholieken rustig zijn blijven zitten. Er zijn natuurlijk ook steeds minder paters en zusters, maar in verhouding met de drie protestante zendelingen in dit land, zijn er toch onvoorstelbaar veel katholieke missionarissen hier. Iedereen heeft het nog steeds over de zusters van Kouango. Iedereen was de bossen in gevlucht. Ook de gendarme, de politie en het leger. De rebellen kwamen en wilden de boel al plunderen, toen de zusters verschenen. Ze hebben zich toen netjes gedragen en alleen de auto’s van de missie meegenomen. Soeur Marie Monique kan er nog emotioneel van worden : haar mooie Landcruiser. Maar desgevraagd geven ze wel toe erg bang te zijn geweest. Op een goed moment was het zelfs bijna ludiek : als de legerleiding wilde weten wat de stand van zaken was dan vroegen ze het niet aan de inmiddels teruggekeerde sterke arm, maar dan vroegen ze het aan de zusters.
En dat leeft nog steeds, want ik kwam in het nieuwe jaar langs Kouango en tot mijn stomme verbazing was de baan niet gebarricadeerd, terwijl alle vliegvelden in Centraal Afrika tot nader order waren gebarricadeerd. Toen ik daar later landde vroeg ik daarnaar. De gendarme had inderdaad aangegeven dat Bangui had bevolen de baan te barricaderen. Soeur Marie Monique had simpel ‘nee’ gezegd en daarmee was de kous af.
Afijn, ik heb een poosje heel aangenaam met Wendy gepraat. Ze bood me heerlijke koffie aan en vanaf de veranda was er een prachtig uitzicht over een weelderig groene vallei. Daarna ben ik op zoek gegaan naar mijn kluppie : de katholieken. Toen ik bij de Wendy kwam, was net de pater op bezoek, dus die verwachtte me al. Het contact tussen protestant en katholiek is ook hier heel vriendelijk, in tegenstelling tot Nieuw Guinea, waar vooral de protestanten ervan overtuigd waren dat de katholieken een enkele reis naar de hel op hun voorhoofd hadden staan.
Bij de pater werd ik meteen getracteerd op een heerlijke warme maaltijd. Het was kwart voor elf, maar toch heb ik het mij best laten smaken. Om elf uur vond ik dat ik echt verder moest, maar ik vroeg hem nog even contact op te nemen met Mobaye – om elf uur per radio – om iets door te geven. Toen ik later bij het vliegtuig stond, kwam hij met zijn onvermijdelijke Landcruiser pickup het veld opscheuren. Er was een medisch noodgeval op Bambari : of ik even kon omvliegen om een zieke zuster en de dokter op te pikken. Ik liet hem even in de cabine kijken, hetgeen hem niet vrolijker maakte. Ik begon evenwel de boel opnieuw te verbouwen en wist zodoende nog een derde plaats te creeren. De dokter had graag gratis een retourtje Bambari-Bangui gehad, maar gelukkig wisten we hem er – per vliegtuig radio - van te overtuigen dat de mensen van Artsen zonder Grenzen (verplegers immers) ook heel goed op de zuster konden passen.
Twee-en-een-half uur later kwamen we op Bambari inderdaad een wat bleke zuster tegen. Ze had nu al drie keer achter elkaar malaria gehad en los van het feit dat ze daardoor natuurlijk behoorlijk verzwakt was geraakt, vermoedde de dokter dat er iets anders achter schuilging. Hier in Bangui kan je bij het Institut Pasteur alle onderzoeken laten doen, die je je maar wensen kunt en vandaar de evacuatie. De zuster had nog een grote, zware koffer bij zich, maar na enig gepuzzel kon ook die erbij.
De grote grensrivier de U’Bangui komt altijd wel ergens in de vlucht in beeld en het blijft een indrukwekkend beeld. Het is ook een beeld wat aan verandering onderhevig is. In de natte tijd stroomt er 10.000 kubieke meter per seconde door de rivier. In de droge tijd loopt dat terug naar 1.500 kubieke meter per seconde (ik heb op straat een atlas van Centraal Afrika op de kop getikt). Dat gaat gepaard met een verval van zo’n acht meter. Met als gevolg dat er heel veel zandbanken boven water komen. Het aardige is nu dat die zandbanken onmiddellijk worden bewoond door vissers. Kennelijk is het goed vissen daar.
Het is dan interessant om te zien wie waar gaat zitten. De boel is niet officiel verpacht, maar er zijn wel duidelijk grenzen. In plaats en in tijd. Bijvoorbeeld bij de stuw van Mobaye wordt vier-en-twintig uur per dag gevist. De tijden dat een bepaalde familie mag vissen liggen heel precies vast. Maar niet op papier natuurlijk.
Nu, met die zandbanken, gaan de vissers van Mobaye ook op pad. Ze gaan dan wonen op de zandbanken bij ... Kouango. Honderdvijftig kilometer verderop! Daar hebben ze namelijk familie ....
Monday, January 23, 2006
onderweg .... hoog
kinderspeelgoed
Saturday, January 21, 2006
Ontwikkelingswerk
Laatst heb ik een Nederlander ontdekt, die hier voor de Europese Unie werkt. Ik was natuurlijk erg benieuwd naar de reden van de aanwezigheid van nota bene de Europese Unie. Het blijkt dat ze wereldwijd een waanzinnige hoop geld steken in ontwikkelingswerk.
Voor Centraal Afrika hebben ze een budget van honderdtienmiljoen euro voor een periode van vijf jaar. Voor dat geld kan je het hele land opkopen.
Hij was echt enthousiast over zijn werk en hij kon er leuk over vertellen. Toch ontging het me enigszins, omdat zijn werk zich voornamelijk op topniveau afspeeld en dat gaat me boven de pet. Op zijn beurt vond hij natuurlijk, dat ík leuk werk deed en hij zou vooral zelf ook eens naar het binnenland willen gaan, om eens bij de paters te kijken hoe die het nu deden. Hij zat nu anderhalf jaar in Centraal Afrika, maar hij was Bangui nog niet echt uit geweest.
Toen ik later op St. Charles – waar ik woon – vertelde van mijn ontmoeting kreeg ik de andere kant van het verhaal te horen.
Bijna honend werd mijn verhaal ontvangen. De EU zit hier al veertig jaar en heeft in die tijd niet veel anders gedaan dan héél véél geld over de balk gooien. Vanuit hun ivoren toren in Bangui besluiten ze tot een bepaald project, maar ze gaan niet controleren of het ook gebeurt. Of datgene wat er gebeurt ook is, wat er werd gevraagd. Of datgene wat er uiteindelijk staat, ook beantwoort aan het doel.
Ik heb net in Nederland ons huis laten verbouwen en in Nederland moet je er ook bovenop zitten. Laat staan hier. Het ivoren toren verhaal geldt overigens voor de meeste blanken in buitenlandse dienst. Ze hebben veel geld en ze verkeren met elkaar in een gesloten kring. Het enige contact met de bevolking is de dienstbode. Zo kunnen ze allemaal vooroordelen en misvattingen ontwikkelen, die een functionele communicatie ten ene male in de weg staan. De mensen met wie ze wel contact hebben, zijn natuurlijk ja-knikkers en dan valt het dus niet mee, om een project in de bush tot een goed einde te brengen.
Als voorbeeld werd genoemd een prachtige nieuwe brug. Die lag er nu al jaren en hij was inmiddels niet zo mooi meer. Hij was overigens nooit gebruikt. De oude brug een eindje verderop deed nog steeds trouwe dienst. Het probleem was dat er naar de brug geen weg liep. In een ander geval was de op- en afrit onvoldoende gefundeerd, waardoor de aansluiting verloren ging en er geen verkeer meer over de brug kon. En zo konden ze nog wel even doorgaan.
Ik geloof vast, dat ze ook veel dingen doen, die aan het oog van de gewone sterveling onttrokken zijn. Ik geloof ook, dat er wel degelijk een groot onderscheid is tussen bijvoorbeeld die negenenveertig NGO’s (Non Gouvernemental Organisations) in Mobaye, die het geld – wat ze krijgen voor de AIDS bestrijding – lekker uitgeven aan mooie PCHooft tractoren en mooie kleren en de mensen van de EU. Ik denk, dat de mensen van de EU niet op persoonlijk gewin uitzijn. Ik denk dat de mensen van de EU echt wel idealen hebben, die ze willen verwezenlijken. Maar, ze doen het te weinig in contact met de mensen waarvoor de hulp bestemd is.
De missie mensen werken wel in contact met de mensen. Ze werken samen, ze leven samen en ze kruipen uiteindelijk in de huid van de Afrikaan. Er gaan maar weinig missie projecten mis en dat is maar goed ook, want ze moeten elke cent wel drie keer omdraaien.
Er hangt wel een aura om de katholieken van ‘rijk’, maar dat is een fabeltje. Elke missionaris gaat zo nu en dan op vakantie en dan gaat hij geld verzamelen om er weer een paar projecten mee te kunnen draaien. In veel ontwikkelingslanden wordt het missiewerk op enig moment selfsupporting. Híer blijven de parochies afhankelijk van het westen, want – hoewel de parochianen best willen bijdragen – ze hebben geen cent te makken.
Ik denk dat het geweldig zou zijn als de EU en de missie zouden praten. Een samenwerking zou echt tot een productieve synergie kunnen leiden.
Ik sprak overigens gisteren met een broeder van een jaar of zestig. Hij was tot tien jaar geleden een succesvolle zakenman geweest in het noorden van Italie. Toen had hij bedacht dat hij – naast geld – behoefte had aan meer voldoening in zijn leven en hij was vrijwilliger geworden in Tsjad gedurende drie jaar. Daar was hij zo onder de indruk geraakt van het werk van de missie dat hij besloten had om broeder te worden. Als broeder is hij nu vijf jaar werkzaam in Centraal Afrika.
Hij is nu goed in staat om de welbekende oefening ‘zoek de verschillen en kleur de plaatjes’ uit te voeren. Zijn antwoord op de prangende vraag : waarom stagneert het hier meer dan elders, was het volgende. In Tsjad hebben ze te maken met een voortdurende strijd tussen de Arabieren en de Afrikanen. Maar meer nog : ze hebben er acht maanden in het jaar geen regen. Ze moeten dus vooruitdenken en –plannen willen ze in leven blijven. Het is als een plant die pijn heeft. Die begint fanatiek te bloeien in een poging zich van nageslacht te verzekeren. Gras wat je regelmatig maait is ook gezonder dan gras, wat je maar laat groeien. Een fruitboom moet je ook regelmatig snoeien.
Hier in Centraal Afrika hoeven ze nergens over na te denken. Er hangt altijd wel een vrucht in de boom. Het barst van de vis in de rivier en je hoeft geen strijd te leveren over een stukje landbouwgrond, want er is voor iederen meer dan genoeg. En dus wordt er geen beroep gedaan op de inventiviteit van de mensen. Dat was zijn redenering en ik vond het wel logisch klinken.
Overigens heb ik het al eens eerder over pere Pierre gehad. Een bejaarde pater, die hier zijn laatste dagen slijt. Hij is – anders dan de meesten – wél bereid om zo nu en dan geld aan de armen te geven. Ik heb zelf bedacht dat – sinds ik niet de hele wereld kan redden – ik verplicht ben tot het trekken van een grens. Die grens ligt voor mij zo, dat ik nooit geld geef. Dat klinkt hard en dat is het ook. Het is soms moeilijk, want ik kan je verzekeren dat de schrijnende gevallen voor het oprapen liggen. Maar alles wat ik eventueel uit de kast zou halen, zou nooit meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn.
Het is in dat verband interessant om te zien hoe het de pater vergaat. Hij trekt om te beginnen niet een grens. De grens wordt voor hem getrokken doordat zijn beurs leeg is. Het is nu zelfs zo, dat hij bij zijn medebroeders in het krijt staat, omdat hij toch wilde geven. Ik heb veel bewondering voor iemand die zo begaan is met de wereld. Maar ik zie hem er ook aan onderdoor gaan. Elke dag staat er een kudde mensen voor zijn deur. Allemaal vragen ze zijn aandacht. Dat is om te beginnen al niet gemakkelijk. Dan wordt hij geconfronteerd met situaties, die werkelijk te afschuwelijk voor woorden zijn. Terwijl hij er in de meeste gevallen niks aan kan doen, omdat hij moet schiften tussen erge gevallen en de allerergste gevallen, want zijn geld voorraad is klein en nu dus zelfs nonexistent. Het ergste – vind ik – is dat, als hij in zijn kamer een persoon onder vier ogen spreekt, de persoon in kwestie niet zelden begint te stelen. De oude pater ziet – vanwege een jarenlange inname van nivaquine tegen malaria – heel slecht. Daarnaast wordt hij zeer professioneel bedrogen door allerlei goed geacteerde verhalen. Dat alles maakt dat hij niet vrolijker in het leven staat, maar hij gaat stug door want de nood is en blijft hoog.
Ik heb een enorme bewondering voor hem en misschien moet je ook niet denken, dat je pas geslaagd bent als je alle nood gelenigend hebt. Misschien is het voldoende als je doet wat je kan. Maar ik zie dat het frustrerend is, ik zie dat het hem veel meer kost dan geld alleen en ik zie dat het een fulltime job is.
Andere paters zijn er ronduit negatief over. Zij zien dat veel mensen het gemakkelijker vinden hun hand op te houden, dan hun handen uit de mouwen te steken. Van de gemiddelde westerling zou ik zoiets als ongenuanceerd en misschien zelfs wel rascistisch afdoen, maar deze paters zijn wel degelijk betrokken bij het lot van de bevolking en zijn in die zin niet geneigd tot het doen van ongenuanceerde of botte uitspraken.
Kortom, ziehier een korte overweging over ontwikkelings werk vanuit verschillend perspectief.
Voor Centraal Afrika hebben ze een budget van honderdtienmiljoen euro voor een periode van vijf jaar. Voor dat geld kan je het hele land opkopen.
Hij was echt enthousiast over zijn werk en hij kon er leuk over vertellen. Toch ontging het me enigszins, omdat zijn werk zich voornamelijk op topniveau afspeeld en dat gaat me boven de pet. Op zijn beurt vond hij natuurlijk, dat ík leuk werk deed en hij zou vooral zelf ook eens naar het binnenland willen gaan, om eens bij de paters te kijken hoe die het nu deden. Hij zat nu anderhalf jaar in Centraal Afrika, maar hij was Bangui nog niet echt uit geweest.
Toen ik later op St. Charles – waar ik woon – vertelde van mijn ontmoeting kreeg ik de andere kant van het verhaal te horen.
Bijna honend werd mijn verhaal ontvangen. De EU zit hier al veertig jaar en heeft in die tijd niet veel anders gedaan dan héél véél geld over de balk gooien. Vanuit hun ivoren toren in Bangui besluiten ze tot een bepaald project, maar ze gaan niet controleren of het ook gebeurt. Of datgene wat er gebeurt ook is, wat er werd gevraagd. Of datgene wat er uiteindelijk staat, ook beantwoort aan het doel.
Ik heb net in Nederland ons huis laten verbouwen en in Nederland moet je er ook bovenop zitten. Laat staan hier. Het ivoren toren verhaal geldt overigens voor de meeste blanken in buitenlandse dienst. Ze hebben veel geld en ze verkeren met elkaar in een gesloten kring. Het enige contact met de bevolking is de dienstbode. Zo kunnen ze allemaal vooroordelen en misvattingen ontwikkelen, die een functionele communicatie ten ene male in de weg staan. De mensen met wie ze wel contact hebben, zijn natuurlijk ja-knikkers en dan valt het dus niet mee, om een project in de bush tot een goed einde te brengen.
Als voorbeeld werd genoemd een prachtige nieuwe brug. Die lag er nu al jaren en hij was inmiddels niet zo mooi meer. Hij was overigens nooit gebruikt. De oude brug een eindje verderop deed nog steeds trouwe dienst. Het probleem was dat er naar de brug geen weg liep. In een ander geval was de op- en afrit onvoldoende gefundeerd, waardoor de aansluiting verloren ging en er geen verkeer meer over de brug kon. En zo konden ze nog wel even doorgaan.
Ik geloof vast, dat ze ook veel dingen doen, die aan het oog van de gewone sterveling onttrokken zijn. Ik geloof ook, dat er wel degelijk een groot onderscheid is tussen bijvoorbeeld die negenenveertig NGO’s (Non Gouvernemental Organisations) in Mobaye, die het geld – wat ze krijgen voor de AIDS bestrijding – lekker uitgeven aan mooie PCHooft tractoren en mooie kleren en de mensen van de EU. Ik denk, dat de mensen van de EU niet op persoonlijk gewin uitzijn. Ik denk dat de mensen van de EU echt wel idealen hebben, die ze willen verwezenlijken. Maar, ze doen het te weinig in contact met de mensen waarvoor de hulp bestemd is.
De missie mensen werken wel in contact met de mensen. Ze werken samen, ze leven samen en ze kruipen uiteindelijk in de huid van de Afrikaan. Er gaan maar weinig missie projecten mis en dat is maar goed ook, want ze moeten elke cent wel drie keer omdraaien.
Er hangt wel een aura om de katholieken van ‘rijk’, maar dat is een fabeltje. Elke missionaris gaat zo nu en dan op vakantie en dan gaat hij geld verzamelen om er weer een paar projecten mee te kunnen draaien. In veel ontwikkelingslanden wordt het missiewerk op enig moment selfsupporting. Híer blijven de parochies afhankelijk van het westen, want – hoewel de parochianen best willen bijdragen – ze hebben geen cent te makken.
Ik denk dat het geweldig zou zijn als de EU en de missie zouden praten. Een samenwerking zou echt tot een productieve synergie kunnen leiden.
Ik sprak overigens gisteren met een broeder van een jaar of zestig. Hij was tot tien jaar geleden een succesvolle zakenman geweest in het noorden van Italie. Toen had hij bedacht dat hij – naast geld – behoefte had aan meer voldoening in zijn leven en hij was vrijwilliger geworden in Tsjad gedurende drie jaar. Daar was hij zo onder de indruk geraakt van het werk van de missie dat hij besloten had om broeder te worden. Als broeder is hij nu vijf jaar werkzaam in Centraal Afrika.
Hij is nu goed in staat om de welbekende oefening ‘zoek de verschillen en kleur de plaatjes’ uit te voeren. Zijn antwoord op de prangende vraag : waarom stagneert het hier meer dan elders, was het volgende. In Tsjad hebben ze te maken met een voortdurende strijd tussen de Arabieren en de Afrikanen. Maar meer nog : ze hebben er acht maanden in het jaar geen regen. Ze moeten dus vooruitdenken en –plannen willen ze in leven blijven. Het is als een plant die pijn heeft. Die begint fanatiek te bloeien in een poging zich van nageslacht te verzekeren. Gras wat je regelmatig maait is ook gezonder dan gras, wat je maar laat groeien. Een fruitboom moet je ook regelmatig snoeien.
Hier in Centraal Afrika hoeven ze nergens over na te denken. Er hangt altijd wel een vrucht in de boom. Het barst van de vis in de rivier en je hoeft geen strijd te leveren over een stukje landbouwgrond, want er is voor iederen meer dan genoeg. En dus wordt er geen beroep gedaan op de inventiviteit van de mensen. Dat was zijn redenering en ik vond het wel logisch klinken.
Overigens heb ik het al eens eerder over pere Pierre gehad. Een bejaarde pater, die hier zijn laatste dagen slijt. Hij is – anders dan de meesten – wél bereid om zo nu en dan geld aan de armen te geven. Ik heb zelf bedacht dat – sinds ik niet de hele wereld kan redden – ik verplicht ben tot het trekken van een grens. Die grens ligt voor mij zo, dat ik nooit geld geef. Dat klinkt hard en dat is het ook. Het is soms moeilijk, want ik kan je verzekeren dat de schrijnende gevallen voor het oprapen liggen. Maar alles wat ik eventueel uit de kast zou halen, zou nooit meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn.
Het is in dat verband interessant om te zien hoe het de pater vergaat. Hij trekt om te beginnen niet een grens. De grens wordt voor hem getrokken doordat zijn beurs leeg is. Het is nu zelfs zo, dat hij bij zijn medebroeders in het krijt staat, omdat hij toch wilde geven. Ik heb veel bewondering voor iemand die zo begaan is met de wereld. Maar ik zie hem er ook aan onderdoor gaan. Elke dag staat er een kudde mensen voor zijn deur. Allemaal vragen ze zijn aandacht. Dat is om te beginnen al niet gemakkelijk. Dan wordt hij geconfronteerd met situaties, die werkelijk te afschuwelijk voor woorden zijn. Terwijl hij er in de meeste gevallen niks aan kan doen, omdat hij moet schiften tussen erge gevallen en de allerergste gevallen, want zijn geld voorraad is klein en nu dus zelfs nonexistent. Het ergste – vind ik – is dat, als hij in zijn kamer een persoon onder vier ogen spreekt, de persoon in kwestie niet zelden begint te stelen. De oude pater ziet – vanwege een jarenlange inname van nivaquine tegen malaria – heel slecht. Daarnaast wordt hij zeer professioneel bedrogen door allerlei goed geacteerde verhalen. Dat alles maakt dat hij niet vrolijker in het leven staat, maar hij gaat stug door want de nood is en blijft hoog.
Ik heb een enorme bewondering voor hem en misschien moet je ook niet denken, dat je pas geslaagd bent als je alle nood gelenigend hebt. Misschien is het voldoende als je doet wat je kan. Maar ik zie dat het frustrerend is, ik zie dat het hem veel meer kost dan geld alleen en ik zie dat het een fulltime job is.
Andere paters zijn er ronduit negatief over. Zij zien dat veel mensen het gemakkelijker vinden hun hand op te houden, dan hun handen uit de mouwen te steken. Van de gemiddelde westerling zou ik zoiets als ongenuanceerd en misschien zelfs wel rascistisch afdoen, maar deze paters zijn wel degelijk betrokken bij het lot van de bevolking en zijn in die zin niet geneigd tot het doen van ongenuanceerde of botte uitspraken.
Kortom, ziehier een korte overweging over ontwikkelings werk vanuit verschillend perspectief.
Thursday, January 19, 2006
Het boemeltje ...
Eergisteren heb ik ‘boemeltje’ gespeeld. De hele dag lang. Om half zes ben ik opgestaan en om acht uur was ik klaar voor de start. Helaas was Artsen zonder Grenzen pas om negen uur klaar voor de start, maar ja.
De eerste stop was Kouango, een uurtje vliegen, net prettig.
Daar moest ik een kapotte radio ophalen. Voor de meeste mensen, die er nog nooit zijn geweest is het een hele belevenis : zo’n landing midden in het dorp. De meeste strips liggen ver van de bebouwde kom. Er staat dan ook altijd meteen een kudde (vooral) kinderen rond het vliegtuig en daarbij horen dan schreeuwende oudere kinderen met stokken om de jongere kinderen in bedwang te houden. Het was hier, dat een verantwoordelijke volwassene de kinderen tot de orde probeerde te roepen met een geweerschot in de lucht. Alleen lullig dat hij net onder de vleugel stond. Nou ja.
De volgende stop was Mobaye. Weer een uurtje vliegen, net prettig.
Hier moest ik een berg bagage afleveren. Toch was ik nog wat vergeten. Nou ja. Volgende keer beter.
De volgende stop (het begint bijna saai te worden he, maar dat was het heus niet) was Bangassou, waar ik pere Giovanni moest afleveren. Een uurtje vliegen, net lekker.
Pere Fidel stond klaar met een koude Cola en een lekkere boterham. Hij had ook nog aan de man van Artsen zonder Grenzen gedacht. Ja, die katholieken hier weten wel hoe ze ‘gastvrijheid’ in de praktijk moeten brengen.
Daarna gingen we met zijn tween verder naar M’Boki. Twee uur vliegen. Poeh, dat viel niet mee.
Ontdaan van al zijn last vliegt de Cessna merkbaar lichter door de lucht. Hij kan echt veel hebben, maar het kost wel bloed, zweet en tranen. Oftwel benzine en snelheid. Gelukkig staat er op M’Boki altijd een vat met tweehonderd liter benzine, want tegen die tijd is de pijp wel leeg.
Op de terugweg werd ik vergezeld door een andere man van Artsen zonder Grenzen, een Haitiaan, die ik voor Afrikaan hield. Hij stelde me gerust door te vertellen dat zelfs de Afrikanen hem voor een Afrikaan hielden. Wel interessant om te zien dat er rangen en standen zijn in ontwikkelingsland. Haiti is een ontwikkeld land in vergelijking met Centraal Afrika. In Nederland krijg je de indruk, dat het in beide gevallen om een bananenrepubliek gaat, maar er is wel degelijk verschil.
Door de vertraging van de ochtend ging de geplande stop op Rafai niet door en werden we om vijf uur door pere Theo afgehaald van Bangassou. Het is hier nu merkbaar langer licht in de avond dan een maand geleden. In de ochtend duurt het duister nog steeds voort. Ik weet nog wel dat we in Bangassou om vijf uur ’s morgens vertrokken en dat het licht was. Nu wordt het pas om kwart voor zes licht. Grappig om te zien dat toch ook hier de daglichturen verschuiven.
De gemiste stop op Rafai werd goedgemaakt doordat ik een broeder van Rafai in Bangassou trof. Mijn zoontje had het er namelijk erg naar zijn zin gehad en hij wilde zijn diabolo en zijn kleren aan de kinderen van Rafai - met wie hij zo fijn had gespeeld - geven.
Ja, dat is een hele episode geweest waarover ik het nog niet heb gehad. Op zondag kerstmorgen kwam mijn gezin aan met Air France en het weerzien was heel bijzonder voor ons. Eigenlijk geloof ik niet dat ik woorden zou kunnen bedenken om uit te drukken hoe dat was.
De volgende dag hebben we de omgeving wat verkend en zijn we wat thuis geraakt in het appartement van soeur Noella, de buurvrouw van maison St. Charles.
De dag erna zijn we met twee zusters naar N’Dele gevlogen. Zij moesten daar een inventarisatie maken van de gezondheidsvoorzieningen in die regio. Wij zijn die dag ook meegereden en dat was erg leuk.
De volgende dag zijn we doorgevlogen naar la Gounda. Een natuurpark, waar we twee mensen hebben opgehaald, die daar vastzaten wegens pech met hun vliegtuig. Ze hadden een noodlanding gemaakt en ze hadden de nacht doorgebracht onder de vleugel. De volgende dag zijn ze toch al gevonden, dank zij het feit dat ze een sateliettelefoon bij zich hadden. Ze waren gelukkig niet gewond en het vliegtuig zal ook wel weer gerepareerd kunnen worden. Ze hebben erg geboft.
Maar eerst hebben we daar twee-en-een-halve dag onze ogen uitgekeken. Het is een kamp in the middle of nowhere en je kan vandaaruit in een jeep rondrijden om beesten te kijken. We hebben zo’n beetje alles behalve olifanten gevonden. Het mooiste was wel de leeuw, die kamerbreed op de weg lag, waardoor we er niet doorkonden. Hij lag vlak om een hoek, zodat we nog flink moesten remmen ook, maar hij bleef rustig liggen.
Grappig was dat – waar je in NL soms wakker ligt van de kwakende kikkers in de sloot – je hier wakker kan liggen van de snuivende en gorgelende Nijpaarden in de sloot, die vlak langs het kampement liep. Het was niet verstandig om ’s nacht uitgebreid rond te wandelen, want elke nacht waren er verse sporen van leeuwen in het kamp.
Oud en nieuw was een non-event hier en de maandag erop zijn we naar Rafai gevlogen. Daar moesten we twee paters afleveren. Daar aangekomen had mijn zoon het wel zowat gehad en dus heb ik mijn gezin op Rafai achtergelaten, terwijl ik op M’Boki - een uurtje verderop – twee mensen van Artsen zonder Grenzen afleverde. Eenmaal terug op Rafai was ik op tijd voor een wat verlate lunch.
Om bij Rafai te komen, vanaf het vliegveld, moet je met de ‘bac’. Maar het pontje was – toen ik gehaald werd – kaduuk. En dus zijn we per prauw overgestoken. De achterblijvers hadden het erg naar hun zin gehad. De andere kinderen waren fijne speelkameraadjes en Rafai is een leuke plaats, die bemand wordt door Poolse paters. Na het eten zijn we doorgegaan (weer met de prauw naar de overkant) naar Bangassou. Inmiddels met iemand anders van Artsen zonder Grenzen en een Poolse pater.
De volgende ochtend hebben we – onder leiding van pere Fidel – Bangassou bezocht. De markt, de rivier, het hospitaal (voor AIDS patienten), het weeshuis (voor kinderen van AIDS patienten), de scholen. Allemaal bijzonder om te zien. Uiteindelijk hebben we nog even in de rivier gezwommen, tot groot vermaak van de lokale bevolking. Een ‘moendjoe’ kind (moendjoe is een vebastering van bonjour en betekent ‘blanke’) is zowiezo een zeldzaamheid en helemaal als die in het water ligt.
Via Mobaye zijn we toen weer naar huis gegaan. Met nog pater Giovanni erbij was het weer gezellig vol.
Na een dagje rust (geld innen van passagiers enzo), zijn we naar Pissa en M’Baiki gereden, waar we uitgenodigd waren door pere Philip Rivals. Een markante en typisch Franse Fransman.
Pissa ligt zuid van Bangui en is per goed geasfalteerde weg te bereiken. Sterker nog : het is een heuse ‘payage’! De weg laat zich goed vergelijken met een landweg in Frankrijk, maar goed, dat is voor hier toch een ongekende luxe. Het aardige van richting zuid is dat je weldra bij het regenwoud aankomt. Ik heb hier wel eens gedacht dat ik al in het regenwoud was, maar nu weet ik dat ook in dat soort van bos rangen en standen zijn. Echt regenwoud is echt indrukwekkend. Op de grond een permanente schemer en heel, heel grote bomen.
Het is maar een uurtje rijden naar Pissa. Zo’n tachtig kilometer. We waren er voor de lunch en na de lunch zijn we met pere Philip naar een dorp in de bush gegaan. We reden er in onze eigen auto achteraan, want pere Philip zou daar blijven slapen. Dat was erg leuk, want in het regenwoud regent het zelfs in de droge tijd nog wel eens en dus was de (zand)weg vol kuilen en gaten gevuld met water lekker moeilijk begaanbaar : modderwater over de voorruit, the works. Het dorp zelf was ook de moeite waard en we hebben er de hele middag rondgewandeld, palmwijn geproefd en de sfeer opgesnoven. Grappig om te merken dat de mensen – zodra je Bangui uitbent – veel relaxter en aardiger zijn.
’s Avonds kwam pere Philip toch weer thuis. Hij vond het ongezellig om ons zo alleen te laten zitten.
De volgende dag zijn we met stagiaire Telesfor als gids op pad gegaan. Vlak voor M’Baiki (30 kilometer verder naar het zuiden) ligt de schitterende waterval van M’Beko. Je kan er alleen met een vierwiel aangedreven auto komen via een drie kilometer lang (kruipend van de ene kei naar de andere op steile hellingen duurt dat nog best lang) pad. De waterval is heel vriendelijk en je kan er echt douchen en zwemmen. Bij het begin renden er veel kinderen achter de auto aan, waarop ik dat aangreep om wat speelkameraadjes mee te nemen in de auto. Telesfor begon met te mopperen op die kinderen die ‘altijd vervelend’ doen, maar toen hij zag dat ik daar lichtelijk anders instond draaide hij om als een blad aan de boom. Dat waren twee dingen die me nogal van hem tegenvielen. Niet aardig tegen kinderen en niet consequent. Nou ja.
Tegen het middaguur waren we in M’Baiki, waar de bisschop woont. Helaas was hij niet thuis, maar het eten was toch erg lekker, inclusief de maniok.
Na het middagmaal zijn we op zoek gegaan naar de Pygmeen. Weer dertig kilometer zuidelijker, ditmaal over een zandweg. Hier begonnen we voor bus te spelen. Het doel was zoveel mogelijk lifters mee te nemen. Sommigen stapten drie meter verder al weer uit. Velen waren stom verbaasd dat er een auto met moendjoes voor hen stopte. Maar sommigen bespaarden we toch een zwaar beladen wandeling van tien kilometer. En passant wisten die mensen ons ook de weg te wijzen, want ze zijn hier nog niet toegekomen aan het plaatsen van hectometerpaaltjes en borden waarop de gewenste richting te lezen valt.
Uiteindelijk kwamen we bij de zusters van Zumia. Tot mijn verbazing kwam ik hier soeur Nelma (Mozambique) tegen, die ik in Bangassou eens gevraagd had een recept voor mij op te schrijven van een heerlijke koek, die zij gemaakt had. Ze was dat natuurlijk vergeten, maar nu kwam ze er toch niet meer onderuit. Het was allemaal erg gezellig.
Deze zustergemeenschap ontfermt zich over de Pygmeen, die zich - nog erg schuchter - zo nu en dan uit het bos wagen. Ze zijn – in tegenstelling tot sommige natuurvolken – niet erg goed met geneeskunde, met als resultaat veel onnodige ziektes en aandoeningen. Ze willen echter al helemaal niet naar een ziekenhuis, en dus zoeken de zusters ze op als ze uit het bos komen. Deze mensen hebben dan akelige wonden die verbonden moeten worden. Ook dingen zoals lepra zijn hier nog veelvoorkomend, terwijl in de rest van Centraal Afrika nog maar tien lepra gevallen zijn!
Het valt niet mee om echt een voet tussen de deur te krijgen bij de Pygmeen, want er is altijd wel een goede reden om weer in het bos te verdwijnen. Het is altijd wel ‘het seizoen voor ... iets lekkers’. ‘Chenilles’ zijn erg in trek. Van die duizendpoten en dan geroosterd. Of pinda’s, of wat dan ook. Maar op die manier eten ze ook niet erg gevarieerd en dat komt de gezondheid ook niet ten goede.
Een Kongolese zuster ging met ons mee naar het Pygmeen dorp. Het was beslist de moeite waard, hoewel ik het niet direct als ‘leuk’ zou willen omschrijven. Het was armoede in een extreme vorm in mijn beleving. Met makeshift hutjes, die er in een uur staan, maar die ook niet echt veel beschutting geven. Dan zijn die lemen hutten van de Centraal Afrikanen ineens best comfortabel. En zo zie je zelfs binnen dit land ‘erg’ en ‘erger’ vorm krijgen. Wat eerst ‘erg’ was, is nu eigenlijk best tof. Nou ja.
Onder de indruk reden we terug. Na een hartelijk afscheid van de zusters was het huistoe. Interessant was nog wel de ingezakte brug over een woest kolkende rivier. Een van de peilers was bezweken en het betrokken gedeelte hing dus als een hangmat tussen de overgebleven peilers in. Ik voelde me er niet echt senang bij, maar ja.
Onderweg naar huis namen we weer vele wandelaars mee. De mensen buiten de stad hebben in elk geval altijd plenty te eten. De wandelaars waren tenminste allemaal beladen met eten.
In het donker kwamen we weer in Pissa aan. Het was een volle dag geweest.
De volgende ochtend zijn we weer naar de waterval gegaan en daarna zijn we terug naar Bangui gereden.
Elke keer dat we in Bangui terugkwamen hadden we het gevoel alsof we van vakantie thuiskwamen. Met de bijbehorende wens om zo snel mogelijk weer ergens heen te gaan. Dat is gelukkig tijdens deze drie weken goed gelukt. De dag nadat we uit Pissa terugkwamen – zondag - kwam pere Ben aan met Air France. Pere Ben is Nederlander en de geestelijk vader van de AMBB, waarvoor ik werk (Aviation Missionaire Bambari Bangassou). Pere Ben is – vlak voor ik kwam – ziek afgevoerd naar Nederland en nu is hij weer beter.
Maandag moest er een hoop gebeuren. Boodschappen, verzekering van het vliegtuig verlengen (we mogen nu weer over Zaire vliegen, hoera!!!) en geld op de bank regelen. Alles bij elkaar konden we pas om kwart voor vier naar Mobaye vetrekken. We hadden weer een volle bak. Wat dat betreft hebben we steeds geboft. Op die manier bleven de vluchten – zelfs met mijn gezin – rendabel.
En wat is het dan een verademing om - na een dag lang door Bangui rennen – in Mobaye aan te komen. Mobaye ben ik langzamerhand gaan beschouwen als de parel in de kroon van Centraal Afrika.
Dinsdag moest er nog een passagier verder naar Bangassou. Dat was maandag niet meer gelukt. Maar daar was Helmut heel blij mee. Kon hij eindelijk weer eens sturen. En zo kon ik lekker op de grond blijven. We zijn bij de stuwdam gaan kijken. Een half uurtje lopen van de missie. Nou dat was een groot succes. De donderende watermassa en de vissers die met ware doodsverachting er middenin gaan varen met hun prauwen terwijl ze sierlijk hun netten uitwerpen, als was het een lasso. En net als je denkt dat je het nu wel gezien hebt, begint de zon onder te gaan en zie je het ineens – letterlijk – in een ander licht. De visser van zonet is nu bijna een Godheid, die daar – temidden van die woeste stroom, bij tijd en wijle zie je de prauw niet eens meer – de elementen tart. Bovendien waren de mensen heel aardig en vonden ze het leuk om met ons te kletsen. Wat een verademing is het dan als een leuk gesprek niet eindigt met een verzoek om geld.
Woensdag zijn we met pere Piet meegeweest naar zijn ‘Mariacentrum’. Elke pater heeft hier zo zijn eigen dorpjes onder zijn hoede en pere Piet heeft het voor elkaar gekregen om van Pengue een heus pelgrimsoord te maken.
Het viel ons nog niet mee, want normaal vertrekt hij om vijf uur ’s morgens, maar voor ons wilde hij ook wel om half zes weg. In Pengue heb je ook een kruisweg, steil tegen de heuvel op, met een prachtig uitzicht als beloning. Je hebt er ook een prachtige waterval. Onze zoon leek hier wel de rattenvanger van Hamelen. Je hoefde hem niet in de gaten te houden. Waar de herrie en commotie was, daar was hij. In eerste instantie genoot hij erg van al die aandacht, maar uiteindelijk werd het hem toch teveel en zo reden we om half elf weer naar huis.
Overigens, zo’n pelgrimsoord zegt mij niks. Maria ook niet. Maar er zijn elk jaar ruim 4000 mensen bereid om een ontzettend zware tocht te ondernemen om hier te komen. Dat zijn mensen uit het hele land. Dat zijn dus mensen van verschillende stammen. Dat zijn dus mensen met heel veel vooroordelen jegens elkaar. Die vooroordelen leiden tot misplaatste haat en uiteindelijk tot ruzie. Deze mensen ontmoeten elkaar hier op gelijke grond en met eenzelfde doel. Zo leren ze elkaar kennen en zelfs waarderen. Zo vallen dan uiteindelijk vooroordelen weg. Zo wordt de weg naar de vrede geplaveid. En dan zegt zo’n pelgrimsoord mij ineens toch wel heel veel ....
’s Middags hebben we ons weer vergaapt aan de vissers. Die vonden al die aandacht ook wel leuk en we mochten zelfs proberen zelf eens zo’n net vanaf de kant te gooien. Het is een rond net met in het midden een touw wat je vast blijft houden. Rond de omtrek van de cirkel zijn loden gewichtjes genaaid, zodat de omtrek onmiddellijk naar de bodem zakt. Eenmaal op de grond wordt het net opgetrokken, zodat het net zich sluit. De kunst is het net in een perfecte cirkel het water te laten raken. Ik zal je zeggen : het valt niet eens mee het op te tillen, laat staan het te gooien. Grappig genoeg hebben ze ook kindernetjes, zodat je van kleins af aan kan gooien. Jong geleerd, oud gedaan is een universele wijsheid.
Donderdag zijn we met Helmut op bezoek gegaan bij één van zijn dorpjes. Helmut heeft de waterkant voor zijn rekening genomen en dus heeft hij een prauw en daaraan hangt hij een veertig PK buitenboordmotor. We konden deze keer uitslapen, want Helmut gaat pas kwart over zes van huis.
Het was in één woord geweldig. Wat een vaart. Zo’n smalle boomstam met veertig PK erachter. Je had er gemakkelijk achter kunnen waterskien.
Het dorp was ook prachtig gelegen met een heuvel erachter, waar we eerst opklommen om de omgeving beter te bekijken. Er zijn hier eigenlijk twee dorpen. In het dorp vlak bij de rivier wonen de vissers. In het dorp een kilometer verder landinwaarts wonen de landbouwers. De landbouwers zijn inferieur en moeten doen wat de vissers zeggen. Bij tijd en wijle komt het rascistisch over. Helmut is nu een nieuwe kerk aan het bouwen. Of liever : hij heeft geholpen bij het ontwerp en hij neemt soms cement mee. Het zijn de mensen die een nieuwe kerk willen, het zijn alle mensen van het dorp, die hem bouwen. Of beter gezegd : van de twee dorpen, want er komt maar één kerk. En zo worden de verschillen tussen landbouwer en visser en passant geslecht omdat ze nu moeten samenwerken en omdat ze daarbij zich ineens bewust worden van de kwaliteiten van de ander.
’s Middags zijn we weer bij de vissers wezen kijken. En ’s avonds was het groot feest, want elke donderdag eten de paters bij de zusters en dat is echt genieten geblazen!
Vrijdagochtend zijn we met pere Ben bij het (staats)ziekenhuis wezen kijken. Ik vond het een lichtelijk droevig beeld wat ik zag. Met als dieptepunt de operatiekamer. Het was er niet schoon. Toch kunnen ze hier – roeiend met de riemen die ze hebben – nog wel de nodige wonderen realiseren. Het was nog maar een paar jaar geleden dat pere Piet hier – bij het licht van een olielamp – aan een gescheurde milt werd geopereerd.
Er stonden net een heel aantal petrolium koelkasten en containers met medicijnen voor de deur. Vaccinaties van UNICEF. Ernaast stond een stevige fiets met een klein vignet van het Rode Kruis. De trotse bezitter was uit Kembe komen fietsen. Honderdtwintig kilometer hobbelige zandweg verderop. Op de bagagedrager stond een kleine koelbox, waarin hij zijn deel van de vaccinaties zou meenemen. Bleef dat wel zo lang goed? Nou ja als hij in één keer doorreed was hij wel binnen een dag over en dan kon het wel. Daar word ik dus wel even heel stil van ....
Ik begrijp overigens dat Centraal Afrika met betrekking tot de gezondheidszorg en het onderwijs een eigen positie in de geschiedenis inneemt. In Europa nam de katholieke kerk de gezondheidszorg en het onderwijs in de middeleeuwen voor zijn rekening. Na enige tijd werden de staten volwassen en trok de overheid die verantwoordelijkheid naar zich toe. Hier in Centraal Afrika ging het net zo. Alleen wordt er nu een stap aan toegevoegd. De staat geeft de verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg en het onderwijs weer terug aan de kerk. Niet alleen de katholieken, maar ook de protestanten en de moslims worden ermee opgezadeld. Daarmee doet de staat een stap terug in de tijd. De mensen hier zijn erg bezorgd dat het weer op ellende zal uitlopen. Het bewind van Bozizé volgt stap voor stap het bewind van Patassé. Alleen lijkt het nu nog sneller uit de hand te lopen.
Er lijkt ook rassenhaat bij te komen. Dat gaat lijken op een burgeroorlog. Tijdens onze vakantie werd een indringer neergeknald door een bewaker. De bewaker ging naar de politie en werd daar doodgemarteld. Vervolgens werd de bewaker begraven, waarbij vier familieleden uit wraak werden afgeschoten. Daarna durfden ze de indringer niet meer te begraven. Wij hebben dit maar zijdelings meegekregen, omdat we er steeds niet waren, maar ik begrijp dat het vooral zo scherp werd gespeeld omdat het twee rivaliserende stammen betrof.
Daarnaast neemt het uitblijven van salaris steeds schrijnender vormen aan.
Vandaag kwan de commisaris van politie bij me. Hij was overgeplaatst naar Mobaye en hij moest er op stel en sprong heen. Of ik hem alsjeblieft kon helpen. Het was al halverwege de maand en hij had het salaris van de vorige maand nog niet gehad. Ze hebben dus vier maandsalarissen gehad voor het jaar 2005 en nu gaan ze de broekriem moeten aanhalen om 2006 uit te zitten. Het idee alleen al, dat je een dienstreis uit eigen zak gaat betalen is te gek voor woorden. Maar hij is bereid om als het moet te gaan lopen. Ik heb hem natuurlijk gezegd dat het niet zijn probleem is, maar dat van zijn baas. En dat hij het probleem moet neerleggen waar het hoort en waar het opgelost kan worden : bij zijn baas. Maar zo werkt dat hier dus niet. Zij zijn dan niet alleen bang voor hun baan, maar ook voor hun hachje. Nou ja, het is hier nu één keer een andere wereld.
Laatst kwam er een kolonel met zijn adjudant achterop de mobilette aangefietst. Of wij geen geld hadden voor wat benzine. Nou als zo’n hoog iemand zich zo vernederd, dan gaat het niet best.
Inmiddels heeft een zoon van de vorige dictator Patassé aangegeven dat hij alles in het werk zal stellen om Bozizé te onttronen. De zoon is een rebellenleider in het noorden. Klinkt net als indertijd Kabila in Zaire.
Voor de middag zijn we vertrokken, zodat we op tijd voor de lunch in Kouango waren. Het was een kort bezoek, maar zeer zeker wel een waardige afsluiting van een heel bijzondere vakantie.
Zondag avond hebben we afscheid van elkaar genomen. We zien elkaar eind maart weer.
De eerste stop was Kouango, een uurtje vliegen, net prettig.
Daar moest ik een kapotte radio ophalen. Voor de meeste mensen, die er nog nooit zijn geweest is het een hele belevenis : zo’n landing midden in het dorp. De meeste strips liggen ver van de bebouwde kom. Er staat dan ook altijd meteen een kudde (vooral) kinderen rond het vliegtuig en daarbij horen dan schreeuwende oudere kinderen met stokken om de jongere kinderen in bedwang te houden. Het was hier, dat een verantwoordelijke volwassene de kinderen tot de orde probeerde te roepen met een geweerschot in de lucht. Alleen lullig dat hij net onder de vleugel stond. Nou ja.
De volgende stop was Mobaye. Weer een uurtje vliegen, net prettig.
Hier moest ik een berg bagage afleveren. Toch was ik nog wat vergeten. Nou ja. Volgende keer beter.
De volgende stop (het begint bijna saai te worden he, maar dat was het heus niet) was Bangassou, waar ik pere Giovanni moest afleveren. Een uurtje vliegen, net lekker.
Pere Fidel stond klaar met een koude Cola en een lekkere boterham. Hij had ook nog aan de man van Artsen zonder Grenzen gedacht. Ja, die katholieken hier weten wel hoe ze ‘gastvrijheid’ in de praktijk moeten brengen.
Daarna gingen we met zijn tween verder naar M’Boki. Twee uur vliegen. Poeh, dat viel niet mee.
Ontdaan van al zijn last vliegt de Cessna merkbaar lichter door de lucht. Hij kan echt veel hebben, maar het kost wel bloed, zweet en tranen. Oftwel benzine en snelheid. Gelukkig staat er op M’Boki altijd een vat met tweehonderd liter benzine, want tegen die tijd is de pijp wel leeg.
Op de terugweg werd ik vergezeld door een andere man van Artsen zonder Grenzen, een Haitiaan, die ik voor Afrikaan hield. Hij stelde me gerust door te vertellen dat zelfs de Afrikanen hem voor een Afrikaan hielden. Wel interessant om te zien dat er rangen en standen zijn in ontwikkelingsland. Haiti is een ontwikkeld land in vergelijking met Centraal Afrika. In Nederland krijg je de indruk, dat het in beide gevallen om een bananenrepubliek gaat, maar er is wel degelijk verschil.
Door de vertraging van de ochtend ging de geplande stop op Rafai niet door en werden we om vijf uur door pere Theo afgehaald van Bangassou. Het is hier nu merkbaar langer licht in de avond dan een maand geleden. In de ochtend duurt het duister nog steeds voort. Ik weet nog wel dat we in Bangassou om vijf uur ’s morgens vertrokken en dat het licht was. Nu wordt het pas om kwart voor zes licht. Grappig om te zien dat toch ook hier de daglichturen verschuiven.
De gemiste stop op Rafai werd goedgemaakt doordat ik een broeder van Rafai in Bangassou trof. Mijn zoontje had het er namelijk erg naar zijn zin gehad en hij wilde zijn diabolo en zijn kleren aan de kinderen van Rafai - met wie hij zo fijn had gespeeld - geven.
Ja, dat is een hele episode geweest waarover ik het nog niet heb gehad. Op zondag kerstmorgen kwam mijn gezin aan met Air France en het weerzien was heel bijzonder voor ons. Eigenlijk geloof ik niet dat ik woorden zou kunnen bedenken om uit te drukken hoe dat was.
De volgende dag hebben we de omgeving wat verkend en zijn we wat thuis geraakt in het appartement van soeur Noella, de buurvrouw van maison St. Charles.
De dag erna zijn we met twee zusters naar N’Dele gevlogen. Zij moesten daar een inventarisatie maken van de gezondheidsvoorzieningen in die regio. Wij zijn die dag ook meegereden en dat was erg leuk.
De volgende dag zijn we doorgevlogen naar la Gounda. Een natuurpark, waar we twee mensen hebben opgehaald, die daar vastzaten wegens pech met hun vliegtuig. Ze hadden een noodlanding gemaakt en ze hadden de nacht doorgebracht onder de vleugel. De volgende dag zijn ze toch al gevonden, dank zij het feit dat ze een sateliettelefoon bij zich hadden. Ze waren gelukkig niet gewond en het vliegtuig zal ook wel weer gerepareerd kunnen worden. Ze hebben erg geboft.
Maar eerst hebben we daar twee-en-een-halve dag onze ogen uitgekeken. Het is een kamp in the middle of nowhere en je kan vandaaruit in een jeep rondrijden om beesten te kijken. We hebben zo’n beetje alles behalve olifanten gevonden. Het mooiste was wel de leeuw, die kamerbreed op de weg lag, waardoor we er niet doorkonden. Hij lag vlak om een hoek, zodat we nog flink moesten remmen ook, maar hij bleef rustig liggen.
Grappig was dat – waar je in NL soms wakker ligt van de kwakende kikkers in de sloot – je hier wakker kan liggen van de snuivende en gorgelende Nijpaarden in de sloot, die vlak langs het kampement liep. Het was niet verstandig om ’s nacht uitgebreid rond te wandelen, want elke nacht waren er verse sporen van leeuwen in het kamp.
Oud en nieuw was een non-event hier en de maandag erop zijn we naar Rafai gevlogen. Daar moesten we twee paters afleveren. Daar aangekomen had mijn zoon het wel zowat gehad en dus heb ik mijn gezin op Rafai achtergelaten, terwijl ik op M’Boki - een uurtje verderop – twee mensen van Artsen zonder Grenzen afleverde. Eenmaal terug op Rafai was ik op tijd voor een wat verlate lunch.
Om bij Rafai te komen, vanaf het vliegveld, moet je met de ‘bac’. Maar het pontje was – toen ik gehaald werd – kaduuk. En dus zijn we per prauw overgestoken. De achterblijvers hadden het erg naar hun zin gehad. De andere kinderen waren fijne speelkameraadjes en Rafai is een leuke plaats, die bemand wordt door Poolse paters. Na het eten zijn we doorgegaan (weer met de prauw naar de overkant) naar Bangassou. Inmiddels met iemand anders van Artsen zonder Grenzen en een Poolse pater.
De volgende ochtend hebben we – onder leiding van pere Fidel – Bangassou bezocht. De markt, de rivier, het hospitaal (voor AIDS patienten), het weeshuis (voor kinderen van AIDS patienten), de scholen. Allemaal bijzonder om te zien. Uiteindelijk hebben we nog even in de rivier gezwommen, tot groot vermaak van de lokale bevolking. Een ‘moendjoe’ kind (moendjoe is een vebastering van bonjour en betekent ‘blanke’) is zowiezo een zeldzaamheid en helemaal als die in het water ligt.
Via Mobaye zijn we toen weer naar huis gegaan. Met nog pater Giovanni erbij was het weer gezellig vol.
Na een dagje rust (geld innen van passagiers enzo), zijn we naar Pissa en M’Baiki gereden, waar we uitgenodigd waren door pere Philip Rivals. Een markante en typisch Franse Fransman.
Pissa ligt zuid van Bangui en is per goed geasfalteerde weg te bereiken. Sterker nog : het is een heuse ‘payage’! De weg laat zich goed vergelijken met een landweg in Frankrijk, maar goed, dat is voor hier toch een ongekende luxe. Het aardige van richting zuid is dat je weldra bij het regenwoud aankomt. Ik heb hier wel eens gedacht dat ik al in het regenwoud was, maar nu weet ik dat ook in dat soort van bos rangen en standen zijn. Echt regenwoud is echt indrukwekkend. Op de grond een permanente schemer en heel, heel grote bomen.
Het is maar een uurtje rijden naar Pissa. Zo’n tachtig kilometer. We waren er voor de lunch en na de lunch zijn we met pere Philip naar een dorp in de bush gegaan. We reden er in onze eigen auto achteraan, want pere Philip zou daar blijven slapen. Dat was erg leuk, want in het regenwoud regent het zelfs in de droge tijd nog wel eens en dus was de (zand)weg vol kuilen en gaten gevuld met water lekker moeilijk begaanbaar : modderwater over de voorruit, the works. Het dorp zelf was ook de moeite waard en we hebben er de hele middag rondgewandeld, palmwijn geproefd en de sfeer opgesnoven. Grappig om te merken dat de mensen – zodra je Bangui uitbent – veel relaxter en aardiger zijn.
’s Avonds kwam pere Philip toch weer thuis. Hij vond het ongezellig om ons zo alleen te laten zitten.
De volgende dag zijn we met stagiaire Telesfor als gids op pad gegaan. Vlak voor M’Baiki (30 kilometer verder naar het zuiden) ligt de schitterende waterval van M’Beko. Je kan er alleen met een vierwiel aangedreven auto komen via een drie kilometer lang (kruipend van de ene kei naar de andere op steile hellingen duurt dat nog best lang) pad. De waterval is heel vriendelijk en je kan er echt douchen en zwemmen. Bij het begin renden er veel kinderen achter de auto aan, waarop ik dat aangreep om wat speelkameraadjes mee te nemen in de auto. Telesfor begon met te mopperen op die kinderen die ‘altijd vervelend’ doen, maar toen hij zag dat ik daar lichtelijk anders instond draaide hij om als een blad aan de boom. Dat waren twee dingen die me nogal van hem tegenvielen. Niet aardig tegen kinderen en niet consequent. Nou ja.
Tegen het middaguur waren we in M’Baiki, waar de bisschop woont. Helaas was hij niet thuis, maar het eten was toch erg lekker, inclusief de maniok.
Na het middagmaal zijn we op zoek gegaan naar de Pygmeen. Weer dertig kilometer zuidelijker, ditmaal over een zandweg. Hier begonnen we voor bus te spelen. Het doel was zoveel mogelijk lifters mee te nemen. Sommigen stapten drie meter verder al weer uit. Velen waren stom verbaasd dat er een auto met moendjoes voor hen stopte. Maar sommigen bespaarden we toch een zwaar beladen wandeling van tien kilometer. En passant wisten die mensen ons ook de weg te wijzen, want ze zijn hier nog niet toegekomen aan het plaatsen van hectometerpaaltjes en borden waarop de gewenste richting te lezen valt.
Uiteindelijk kwamen we bij de zusters van Zumia. Tot mijn verbazing kwam ik hier soeur Nelma (Mozambique) tegen, die ik in Bangassou eens gevraagd had een recept voor mij op te schrijven van een heerlijke koek, die zij gemaakt had. Ze was dat natuurlijk vergeten, maar nu kwam ze er toch niet meer onderuit. Het was allemaal erg gezellig.
Deze zustergemeenschap ontfermt zich over de Pygmeen, die zich - nog erg schuchter - zo nu en dan uit het bos wagen. Ze zijn – in tegenstelling tot sommige natuurvolken – niet erg goed met geneeskunde, met als resultaat veel onnodige ziektes en aandoeningen. Ze willen echter al helemaal niet naar een ziekenhuis, en dus zoeken de zusters ze op als ze uit het bos komen. Deze mensen hebben dan akelige wonden die verbonden moeten worden. Ook dingen zoals lepra zijn hier nog veelvoorkomend, terwijl in de rest van Centraal Afrika nog maar tien lepra gevallen zijn!
Het valt niet mee om echt een voet tussen de deur te krijgen bij de Pygmeen, want er is altijd wel een goede reden om weer in het bos te verdwijnen. Het is altijd wel ‘het seizoen voor ... iets lekkers’. ‘Chenilles’ zijn erg in trek. Van die duizendpoten en dan geroosterd. Of pinda’s, of wat dan ook. Maar op die manier eten ze ook niet erg gevarieerd en dat komt de gezondheid ook niet ten goede.
Een Kongolese zuster ging met ons mee naar het Pygmeen dorp. Het was beslist de moeite waard, hoewel ik het niet direct als ‘leuk’ zou willen omschrijven. Het was armoede in een extreme vorm in mijn beleving. Met makeshift hutjes, die er in een uur staan, maar die ook niet echt veel beschutting geven. Dan zijn die lemen hutten van de Centraal Afrikanen ineens best comfortabel. En zo zie je zelfs binnen dit land ‘erg’ en ‘erger’ vorm krijgen. Wat eerst ‘erg’ was, is nu eigenlijk best tof. Nou ja.
Onder de indruk reden we terug. Na een hartelijk afscheid van de zusters was het huistoe. Interessant was nog wel de ingezakte brug over een woest kolkende rivier. Een van de peilers was bezweken en het betrokken gedeelte hing dus als een hangmat tussen de overgebleven peilers in. Ik voelde me er niet echt senang bij, maar ja.
Onderweg naar huis namen we weer vele wandelaars mee. De mensen buiten de stad hebben in elk geval altijd plenty te eten. De wandelaars waren tenminste allemaal beladen met eten.
In het donker kwamen we weer in Pissa aan. Het was een volle dag geweest.
De volgende ochtend zijn we weer naar de waterval gegaan en daarna zijn we terug naar Bangui gereden.
Elke keer dat we in Bangui terugkwamen hadden we het gevoel alsof we van vakantie thuiskwamen. Met de bijbehorende wens om zo snel mogelijk weer ergens heen te gaan. Dat is gelukkig tijdens deze drie weken goed gelukt. De dag nadat we uit Pissa terugkwamen – zondag - kwam pere Ben aan met Air France. Pere Ben is Nederlander en de geestelijk vader van de AMBB, waarvoor ik werk (Aviation Missionaire Bambari Bangassou). Pere Ben is – vlak voor ik kwam – ziek afgevoerd naar Nederland en nu is hij weer beter.
Maandag moest er een hoop gebeuren. Boodschappen, verzekering van het vliegtuig verlengen (we mogen nu weer over Zaire vliegen, hoera!!!) en geld op de bank regelen. Alles bij elkaar konden we pas om kwart voor vier naar Mobaye vetrekken. We hadden weer een volle bak. Wat dat betreft hebben we steeds geboft. Op die manier bleven de vluchten – zelfs met mijn gezin – rendabel.
En wat is het dan een verademing om - na een dag lang door Bangui rennen – in Mobaye aan te komen. Mobaye ben ik langzamerhand gaan beschouwen als de parel in de kroon van Centraal Afrika.
Dinsdag moest er nog een passagier verder naar Bangassou. Dat was maandag niet meer gelukt. Maar daar was Helmut heel blij mee. Kon hij eindelijk weer eens sturen. En zo kon ik lekker op de grond blijven. We zijn bij de stuwdam gaan kijken. Een half uurtje lopen van de missie. Nou dat was een groot succes. De donderende watermassa en de vissers die met ware doodsverachting er middenin gaan varen met hun prauwen terwijl ze sierlijk hun netten uitwerpen, als was het een lasso. En net als je denkt dat je het nu wel gezien hebt, begint de zon onder te gaan en zie je het ineens – letterlijk – in een ander licht. De visser van zonet is nu bijna een Godheid, die daar – temidden van die woeste stroom, bij tijd en wijle zie je de prauw niet eens meer – de elementen tart. Bovendien waren de mensen heel aardig en vonden ze het leuk om met ons te kletsen. Wat een verademing is het dan als een leuk gesprek niet eindigt met een verzoek om geld.
Woensdag zijn we met pere Piet meegeweest naar zijn ‘Mariacentrum’. Elke pater heeft hier zo zijn eigen dorpjes onder zijn hoede en pere Piet heeft het voor elkaar gekregen om van Pengue een heus pelgrimsoord te maken.
Het viel ons nog niet mee, want normaal vertrekt hij om vijf uur ’s morgens, maar voor ons wilde hij ook wel om half zes weg. In Pengue heb je ook een kruisweg, steil tegen de heuvel op, met een prachtig uitzicht als beloning. Je hebt er ook een prachtige waterval. Onze zoon leek hier wel de rattenvanger van Hamelen. Je hoefde hem niet in de gaten te houden. Waar de herrie en commotie was, daar was hij. In eerste instantie genoot hij erg van al die aandacht, maar uiteindelijk werd het hem toch teveel en zo reden we om half elf weer naar huis.
Overigens, zo’n pelgrimsoord zegt mij niks. Maria ook niet. Maar er zijn elk jaar ruim 4000 mensen bereid om een ontzettend zware tocht te ondernemen om hier te komen. Dat zijn mensen uit het hele land. Dat zijn dus mensen van verschillende stammen. Dat zijn dus mensen met heel veel vooroordelen jegens elkaar. Die vooroordelen leiden tot misplaatste haat en uiteindelijk tot ruzie. Deze mensen ontmoeten elkaar hier op gelijke grond en met eenzelfde doel. Zo leren ze elkaar kennen en zelfs waarderen. Zo vallen dan uiteindelijk vooroordelen weg. Zo wordt de weg naar de vrede geplaveid. En dan zegt zo’n pelgrimsoord mij ineens toch wel heel veel ....
’s Middags hebben we ons weer vergaapt aan de vissers. Die vonden al die aandacht ook wel leuk en we mochten zelfs proberen zelf eens zo’n net vanaf de kant te gooien. Het is een rond net met in het midden een touw wat je vast blijft houden. Rond de omtrek van de cirkel zijn loden gewichtjes genaaid, zodat de omtrek onmiddellijk naar de bodem zakt. Eenmaal op de grond wordt het net opgetrokken, zodat het net zich sluit. De kunst is het net in een perfecte cirkel het water te laten raken. Ik zal je zeggen : het valt niet eens mee het op te tillen, laat staan het te gooien. Grappig genoeg hebben ze ook kindernetjes, zodat je van kleins af aan kan gooien. Jong geleerd, oud gedaan is een universele wijsheid.
Donderdag zijn we met Helmut op bezoek gegaan bij één van zijn dorpjes. Helmut heeft de waterkant voor zijn rekening genomen en dus heeft hij een prauw en daaraan hangt hij een veertig PK buitenboordmotor. We konden deze keer uitslapen, want Helmut gaat pas kwart over zes van huis.
Het was in één woord geweldig. Wat een vaart. Zo’n smalle boomstam met veertig PK erachter. Je had er gemakkelijk achter kunnen waterskien.
Het dorp was ook prachtig gelegen met een heuvel erachter, waar we eerst opklommen om de omgeving beter te bekijken. Er zijn hier eigenlijk twee dorpen. In het dorp vlak bij de rivier wonen de vissers. In het dorp een kilometer verder landinwaarts wonen de landbouwers. De landbouwers zijn inferieur en moeten doen wat de vissers zeggen. Bij tijd en wijle komt het rascistisch over. Helmut is nu een nieuwe kerk aan het bouwen. Of liever : hij heeft geholpen bij het ontwerp en hij neemt soms cement mee. Het zijn de mensen die een nieuwe kerk willen, het zijn alle mensen van het dorp, die hem bouwen. Of beter gezegd : van de twee dorpen, want er komt maar één kerk. En zo worden de verschillen tussen landbouwer en visser en passant geslecht omdat ze nu moeten samenwerken en omdat ze daarbij zich ineens bewust worden van de kwaliteiten van de ander.
’s Middags zijn we weer bij de vissers wezen kijken. En ’s avonds was het groot feest, want elke donderdag eten de paters bij de zusters en dat is echt genieten geblazen!
Vrijdagochtend zijn we met pere Ben bij het (staats)ziekenhuis wezen kijken. Ik vond het een lichtelijk droevig beeld wat ik zag. Met als dieptepunt de operatiekamer. Het was er niet schoon. Toch kunnen ze hier – roeiend met de riemen die ze hebben – nog wel de nodige wonderen realiseren. Het was nog maar een paar jaar geleden dat pere Piet hier – bij het licht van een olielamp – aan een gescheurde milt werd geopereerd.
Er stonden net een heel aantal petrolium koelkasten en containers met medicijnen voor de deur. Vaccinaties van UNICEF. Ernaast stond een stevige fiets met een klein vignet van het Rode Kruis. De trotse bezitter was uit Kembe komen fietsen. Honderdtwintig kilometer hobbelige zandweg verderop. Op de bagagedrager stond een kleine koelbox, waarin hij zijn deel van de vaccinaties zou meenemen. Bleef dat wel zo lang goed? Nou ja als hij in één keer doorreed was hij wel binnen een dag over en dan kon het wel. Daar word ik dus wel even heel stil van ....
Ik begrijp overigens dat Centraal Afrika met betrekking tot de gezondheidszorg en het onderwijs een eigen positie in de geschiedenis inneemt. In Europa nam de katholieke kerk de gezondheidszorg en het onderwijs in de middeleeuwen voor zijn rekening. Na enige tijd werden de staten volwassen en trok de overheid die verantwoordelijkheid naar zich toe. Hier in Centraal Afrika ging het net zo. Alleen wordt er nu een stap aan toegevoegd. De staat geeft de verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg en het onderwijs weer terug aan de kerk. Niet alleen de katholieken, maar ook de protestanten en de moslims worden ermee opgezadeld. Daarmee doet de staat een stap terug in de tijd. De mensen hier zijn erg bezorgd dat het weer op ellende zal uitlopen. Het bewind van Bozizé volgt stap voor stap het bewind van Patassé. Alleen lijkt het nu nog sneller uit de hand te lopen.
Er lijkt ook rassenhaat bij te komen. Dat gaat lijken op een burgeroorlog. Tijdens onze vakantie werd een indringer neergeknald door een bewaker. De bewaker ging naar de politie en werd daar doodgemarteld. Vervolgens werd de bewaker begraven, waarbij vier familieleden uit wraak werden afgeschoten. Daarna durfden ze de indringer niet meer te begraven. Wij hebben dit maar zijdelings meegekregen, omdat we er steeds niet waren, maar ik begrijp dat het vooral zo scherp werd gespeeld omdat het twee rivaliserende stammen betrof.
Daarnaast neemt het uitblijven van salaris steeds schrijnender vormen aan.
Vandaag kwan de commisaris van politie bij me. Hij was overgeplaatst naar Mobaye en hij moest er op stel en sprong heen. Of ik hem alsjeblieft kon helpen. Het was al halverwege de maand en hij had het salaris van de vorige maand nog niet gehad. Ze hebben dus vier maandsalarissen gehad voor het jaar 2005 en nu gaan ze de broekriem moeten aanhalen om 2006 uit te zitten. Het idee alleen al, dat je een dienstreis uit eigen zak gaat betalen is te gek voor woorden. Maar hij is bereid om als het moet te gaan lopen. Ik heb hem natuurlijk gezegd dat het niet zijn probleem is, maar dat van zijn baas. En dat hij het probleem moet neerleggen waar het hoort en waar het opgelost kan worden : bij zijn baas. Maar zo werkt dat hier dus niet. Zij zijn dan niet alleen bang voor hun baan, maar ook voor hun hachje. Nou ja, het is hier nu één keer een andere wereld.
Laatst kwam er een kolonel met zijn adjudant achterop de mobilette aangefietst. Of wij geen geld hadden voor wat benzine. Nou als zo’n hoog iemand zich zo vernederd, dan gaat het niet best.
Inmiddels heeft een zoon van de vorige dictator Patassé aangegeven dat hij alles in het werk zal stellen om Bozizé te onttronen. De zoon is een rebellenleider in het noorden. Klinkt net als indertijd Kabila in Zaire.
Voor de middag zijn we vertrokken, zodat we op tijd voor de lunch in Kouango waren. Het was een kort bezoek, maar zeer zeker wel een waardige afsluiting van een heel bijzondere vakantie.
Zondag avond hebben we afscheid van elkaar genomen. We zien elkaar eind maart weer.