Saturday, January 21, 2006
Ontwikkelingswerk
Laatst heb ik een Nederlander ontdekt, die hier voor de Europese Unie werkt. Ik was natuurlijk erg benieuwd naar de reden van de aanwezigheid van nota bene de Europese Unie. Het blijkt dat ze wereldwijd een waanzinnige hoop geld steken in ontwikkelingswerk.
Voor Centraal Afrika hebben ze een budget van honderdtienmiljoen euro voor een periode van vijf jaar. Voor dat geld kan je het hele land opkopen.
Hij was echt enthousiast over zijn werk en hij kon er leuk over vertellen. Toch ontging het me enigszins, omdat zijn werk zich voornamelijk op topniveau afspeeld en dat gaat me boven de pet. Op zijn beurt vond hij natuurlijk, dat ík leuk werk deed en hij zou vooral zelf ook eens naar het binnenland willen gaan, om eens bij de paters te kijken hoe die het nu deden. Hij zat nu anderhalf jaar in Centraal Afrika, maar hij was Bangui nog niet echt uit geweest.
Toen ik later op St. Charles – waar ik woon – vertelde van mijn ontmoeting kreeg ik de andere kant van het verhaal te horen.
Bijna honend werd mijn verhaal ontvangen. De EU zit hier al veertig jaar en heeft in die tijd niet veel anders gedaan dan héél véél geld over de balk gooien. Vanuit hun ivoren toren in Bangui besluiten ze tot een bepaald project, maar ze gaan niet controleren of het ook gebeurt. Of datgene wat er gebeurt ook is, wat er werd gevraagd. Of datgene wat er uiteindelijk staat, ook beantwoort aan het doel.
Ik heb net in Nederland ons huis laten verbouwen en in Nederland moet je er ook bovenop zitten. Laat staan hier. Het ivoren toren verhaal geldt overigens voor de meeste blanken in buitenlandse dienst. Ze hebben veel geld en ze verkeren met elkaar in een gesloten kring. Het enige contact met de bevolking is de dienstbode. Zo kunnen ze allemaal vooroordelen en misvattingen ontwikkelen, die een functionele communicatie ten ene male in de weg staan. De mensen met wie ze wel contact hebben, zijn natuurlijk ja-knikkers en dan valt het dus niet mee, om een project in de bush tot een goed einde te brengen.
Als voorbeeld werd genoemd een prachtige nieuwe brug. Die lag er nu al jaren en hij was inmiddels niet zo mooi meer. Hij was overigens nooit gebruikt. De oude brug een eindje verderop deed nog steeds trouwe dienst. Het probleem was dat er naar de brug geen weg liep. In een ander geval was de op- en afrit onvoldoende gefundeerd, waardoor de aansluiting verloren ging en er geen verkeer meer over de brug kon. En zo konden ze nog wel even doorgaan.
Ik geloof vast, dat ze ook veel dingen doen, die aan het oog van de gewone sterveling onttrokken zijn. Ik geloof ook, dat er wel degelijk een groot onderscheid is tussen bijvoorbeeld die negenenveertig NGO’s (Non Gouvernemental Organisations) in Mobaye, die het geld – wat ze krijgen voor de AIDS bestrijding – lekker uitgeven aan mooie PCHooft tractoren en mooie kleren en de mensen van de EU. Ik denk, dat de mensen van de EU niet op persoonlijk gewin uitzijn. Ik denk dat de mensen van de EU echt wel idealen hebben, die ze willen verwezenlijken. Maar, ze doen het te weinig in contact met de mensen waarvoor de hulp bestemd is.
De missie mensen werken wel in contact met de mensen. Ze werken samen, ze leven samen en ze kruipen uiteindelijk in de huid van de Afrikaan. Er gaan maar weinig missie projecten mis en dat is maar goed ook, want ze moeten elke cent wel drie keer omdraaien.
Er hangt wel een aura om de katholieken van ‘rijk’, maar dat is een fabeltje. Elke missionaris gaat zo nu en dan op vakantie en dan gaat hij geld verzamelen om er weer een paar projecten mee te kunnen draaien. In veel ontwikkelingslanden wordt het missiewerk op enig moment selfsupporting. Híer blijven de parochies afhankelijk van het westen, want – hoewel de parochianen best willen bijdragen – ze hebben geen cent te makken.
Ik denk dat het geweldig zou zijn als de EU en de missie zouden praten. Een samenwerking zou echt tot een productieve synergie kunnen leiden.
Ik sprak overigens gisteren met een broeder van een jaar of zestig. Hij was tot tien jaar geleden een succesvolle zakenman geweest in het noorden van Italie. Toen had hij bedacht dat hij – naast geld – behoefte had aan meer voldoening in zijn leven en hij was vrijwilliger geworden in Tsjad gedurende drie jaar. Daar was hij zo onder de indruk geraakt van het werk van de missie dat hij besloten had om broeder te worden. Als broeder is hij nu vijf jaar werkzaam in Centraal Afrika.
Hij is nu goed in staat om de welbekende oefening ‘zoek de verschillen en kleur de plaatjes’ uit te voeren. Zijn antwoord op de prangende vraag : waarom stagneert het hier meer dan elders, was het volgende. In Tsjad hebben ze te maken met een voortdurende strijd tussen de Arabieren en de Afrikanen. Maar meer nog : ze hebben er acht maanden in het jaar geen regen. Ze moeten dus vooruitdenken en –plannen willen ze in leven blijven. Het is als een plant die pijn heeft. Die begint fanatiek te bloeien in een poging zich van nageslacht te verzekeren. Gras wat je regelmatig maait is ook gezonder dan gras, wat je maar laat groeien. Een fruitboom moet je ook regelmatig snoeien.
Hier in Centraal Afrika hoeven ze nergens over na te denken. Er hangt altijd wel een vrucht in de boom. Het barst van de vis in de rivier en je hoeft geen strijd te leveren over een stukje landbouwgrond, want er is voor iederen meer dan genoeg. En dus wordt er geen beroep gedaan op de inventiviteit van de mensen. Dat was zijn redenering en ik vond het wel logisch klinken.
Overigens heb ik het al eens eerder over pere Pierre gehad. Een bejaarde pater, die hier zijn laatste dagen slijt. Hij is – anders dan de meesten – wél bereid om zo nu en dan geld aan de armen te geven. Ik heb zelf bedacht dat – sinds ik niet de hele wereld kan redden – ik verplicht ben tot het trekken van een grens. Die grens ligt voor mij zo, dat ik nooit geld geef. Dat klinkt hard en dat is het ook. Het is soms moeilijk, want ik kan je verzekeren dat de schrijnende gevallen voor het oprapen liggen. Maar alles wat ik eventueel uit de kast zou halen, zou nooit meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn.
Het is in dat verband interessant om te zien hoe het de pater vergaat. Hij trekt om te beginnen niet een grens. De grens wordt voor hem getrokken doordat zijn beurs leeg is. Het is nu zelfs zo, dat hij bij zijn medebroeders in het krijt staat, omdat hij toch wilde geven. Ik heb veel bewondering voor iemand die zo begaan is met de wereld. Maar ik zie hem er ook aan onderdoor gaan. Elke dag staat er een kudde mensen voor zijn deur. Allemaal vragen ze zijn aandacht. Dat is om te beginnen al niet gemakkelijk. Dan wordt hij geconfronteerd met situaties, die werkelijk te afschuwelijk voor woorden zijn. Terwijl hij er in de meeste gevallen niks aan kan doen, omdat hij moet schiften tussen erge gevallen en de allerergste gevallen, want zijn geld voorraad is klein en nu dus zelfs nonexistent. Het ergste – vind ik – is dat, als hij in zijn kamer een persoon onder vier ogen spreekt, de persoon in kwestie niet zelden begint te stelen. De oude pater ziet – vanwege een jarenlange inname van nivaquine tegen malaria – heel slecht. Daarnaast wordt hij zeer professioneel bedrogen door allerlei goed geacteerde verhalen. Dat alles maakt dat hij niet vrolijker in het leven staat, maar hij gaat stug door want de nood is en blijft hoog.
Ik heb een enorme bewondering voor hem en misschien moet je ook niet denken, dat je pas geslaagd bent als je alle nood gelenigend hebt. Misschien is het voldoende als je doet wat je kan. Maar ik zie dat het frustrerend is, ik zie dat het hem veel meer kost dan geld alleen en ik zie dat het een fulltime job is.
Andere paters zijn er ronduit negatief over. Zij zien dat veel mensen het gemakkelijker vinden hun hand op te houden, dan hun handen uit de mouwen te steken. Van de gemiddelde westerling zou ik zoiets als ongenuanceerd en misschien zelfs wel rascistisch afdoen, maar deze paters zijn wel degelijk betrokken bij het lot van de bevolking en zijn in die zin niet geneigd tot het doen van ongenuanceerde of botte uitspraken.
Kortom, ziehier een korte overweging over ontwikkelings werk vanuit verschillend perspectief.
Voor Centraal Afrika hebben ze een budget van honderdtienmiljoen euro voor een periode van vijf jaar. Voor dat geld kan je het hele land opkopen.
Hij was echt enthousiast over zijn werk en hij kon er leuk over vertellen. Toch ontging het me enigszins, omdat zijn werk zich voornamelijk op topniveau afspeeld en dat gaat me boven de pet. Op zijn beurt vond hij natuurlijk, dat ík leuk werk deed en hij zou vooral zelf ook eens naar het binnenland willen gaan, om eens bij de paters te kijken hoe die het nu deden. Hij zat nu anderhalf jaar in Centraal Afrika, maar hij was Bangui nog niet echt uit geweest.
Toen ik later op St. Charles – waar ik woon – vertelde van mijn ontmoeting kreeg ik de andere kant van het verhaal te horen.
Bijna honend werd mijn verhaal ontvangen. De EU zit hier al veertig jaar en heeft in die tijd niet veel anders gedaan dan héél véél geld over de balk gooien. Vanuit hun ivoren toren in Bangui besluiten ze tot een bepaald project, maar ze gaan niet controleren of het ook gebeurt. Of datgene wat er gebeurt ook is, wat er werd gevraagd. Of datgene wat er uiteindelijk staat, ook beantwoort aan het doel.
Ik heb net in Nederland ons huis laten verbouwen en in Nederland moet je er ook bovenop zitten. Laat staan hier. Het ivoren toren verhaal geldt overigens voor de meeste blanken in buitenlandse dienst. Ze hebben veel geld en ze verkeren met elkaar in een gesloten kring. Het enige contact met de bevolking is de dienstbode. Zo kunnen ze allemaal vooroordelen en misvattingen ontwikkelen, die een functionele communicatie ten ene male in de weg staan. De mensen met wie ze wel contact hebben, zijn natuurlijk ja-knikkers en dan valt het dus niet mee, om een project in de bush tot een goed einde te brengen.
Als voorbeeld werd genoemd een prachtige nieuwe brug. Die lag er nu al jaren en hij was inmiddels niet zo mooi meer. Hij was overigens nooit gebruikt. De oude brug een eindje verderop deed nog steeds trouwe dienst. Het probleem was dat er naar de brug geen weg liep. In een ander geval was de op- en afrit onvoldoende gefundeerd, waardoor de aansluiting verloren ging en er geen verkeer meer over de brug kon. En zo konden ze nog wel even doorgaan.
Ik geloof vast, dat ze ook veel dingen doen, die aan het oog van de gewone sterveling onttrokken zijn. Ik geloof ook, dat er wel degelijk een groot onderscheid is tussen bijvoorbeeld die negenenveertig NGO’s (Non Gouvernemental Organisations) in Mobaye, die het geld – wat ze krijgen voor de AIDS bestrijding – lekker uitgeven aan mooie PCHooft tractoren en mooie kleren en de mensen van de EU. Ik denk, dat de mensen van de EU niet op persoonlijk gewin uitzijn. Ik denk dat de mensen van de EU echt wel idealen hebben, die ze willen verwezenlijken. Maar, ze doen het te weinig in contact met de mensen waarvoor de hulp bestemd is.
De missie mensen werken wel in contact met de mensen. Ze werken samen, ze leven samen en ze kruipen uiteindelijk in de huid van de Afrikaan. Er gaan maar weinig missie projecten mis en dat is maar goed ook, want ze moeten elke cent wel drie keer omdraaien.
Er hangt wel een aura om de katholieken van ‘rijk’, maar dat is een fabeltje. Elke missionaris gaat zo nu en dan op vakantie en dan gaat hij geld verzamelen om er weer een paar projecten mee te kunnen draaien. In veel ontwikkelingslanden wordt het missiewerk op enig moment selfsupporting. Híer blijven de parochies afhankelijk van het westen, want – hoewel de parochianen best willen bijdragen – ze hebben geen cent te makken.
Ik denk dat het geweldig zou zijn als de EU en de missie zouden praten. Een samenwerking zou echt tot een productieve synergie kunnen leiden.
Ik sprak overigens gisteren met een broeder van een jaar of zestig. Hij was tot tien jaar geleden een succesvolle zakenman geweest in het noorden van Italie. Toen had hij bedacht dat hij – naast geld – behoefte had aan meer voldoening in zijn leven en hij was vrijwilliger geworden in Tsjad gedurende drie jaar. Daar was hij zo onder de indruk geraakt van het werk van de missie dat hij besloten had om broeder te worden. Als broeder is hij nu vijf jaar werkzaam in Centraal Afrika.
Hij is nu goed in staat om de welbekende oefening ‘zoek de verschillen en kleur de plaatjes’ uit te voeren. Zijn antwoord op de prangende vraag : waarom stagneert het hier meer dan elders, was het volgende. In Tsjad hebben ze te maken met een voortdurende strijd tussen de Arabieren en de Afrikanen. Maar meer nog : ze hebben er acht maanden in het jaar geen regen. Ze moeten dus vooruitdenken en –plannen willen ze in leven blijven. Het is als een plant die pijn heeft. Die begint fanatiek te bloeien in een poging zich van nageslacht te verzekeren. Gras wat je regelmatig maait is ook gezonder dan gras, wat je maar laat groeien. Een fruitboom moet je ook regelmatig snoeien.
Hier in Centraal Afrika hoeven ze nergens over na te denken. Er hangt altijd wel een vrucht in de boom. Het barst van de vis in de rivier en je hoeft geen strijd te leveren over een stukje landbouwgrond, want er is voor iederen meer dan genoeg. En dus wordt er geen beroep gedaan op de inventiviteit van de mensen. Dat was zijn redenering en ik vond het wel logisch klinken.
Overigens heb ik het al eens eerder over pere Pierre gehad. Een bejaarde pater, die hier zijn laatste dagen slijt. Hij is – anders dan de meesten – wél bereid om zo nu en dan geld aan de armen te geven. Ik heb zelf bedacht dat – sinds ik niet de hele wereld kan redden – ik verplicht ben tot het trekken van een grens. Die grens ligt voor mij zo, dat ik nooit geld geef. Dat klinkt hard en dat is het ook. Het is soms moeilijk, want ik kan je verzekeren dat de schrijnende gevallen voor het oprapen liggen. Maar alles wat ik eventueel uit de kast zou halen, zou nooit meer dan een druppel op een gloeiende plaat zijn.
Het is in dat verband interessant om te zien hoe het de pater vergaat. Hij trekt om te beginnen niet een grens. De grens wordt voor hem getrokken doordat zijn beurs leeg is. Het is nu zelfs zo, dat hij bij zijn medebroeders in het krijt staat, omdat hij toch wilde geven. Ik heb veel bewondering voor iemand die zo begaan is met de wereld. Maar ik zie hem er ook aan onderdoor gaan. Elke dag staat er een kudde mensen voor zijn deur. Allemaal vragen ze zijn aandacht. Dat is om te beginnen al niet gemakkelijk. Dan wordt hij geconfronteerd met situaties, die werkelijk te afschuwelijk voor woorden zijn. Terwijl hij er in de meeste gevallen niks aan kan doen, omdat hij moet schiften tussen erge gevallen en de allerergste gevallen, want zijn geld voorraad is klein en nu dus zelfs nonexistent. Het ergste – vind ik – is dat, als hij in zijn kamer een persoon onder vier ogen spreekt, de persoon in kwestie niet zelden begint te stelen. De oude pater ziet – vanwege een jarenlange inname van nivaquine tegen malaria – heel slecht. Daarnaast wordt hij zeer professioneel bedrogen door allerlei goed geacteerde verhalen. Dat alles maakt dat hij niet vrolijker in het leven staat, maar hij gaat stug door want de nood is en blijft hoog.
Ik heb een enorme bewondering voor hem en misschien moet je ook niet denken, dat je pas geslaagd bent als je alle nood gelenigend hebt. Misschien is het voldoende als je doet wat je kan. Maar ik zie dat het frustrerend is, ik zie dat het hem veel meer kost dan geld alleen en ik zie dat het een fulltime job is.
Andere paters zijn er ronduit negatief over. Zij zien dat veel mensen het gemakkelijker vinden hun hand op te houden, dan hun handen uit de mouwen te steken. Van de gemiddelde westerling zou ik zoiets als ongenuanceerd en misschien zelfs wel rascistisch afdoen, maar deze paters zijn wel degelijk betrokken bij het lot van de bevolking en zijn in die zin niet geneigd tot het doen van ongenuanceerde of botte uitspraken.
Kortom, ziehier een korte overweging over ontwikkelings werk vanuit verschillend perspectief.