Friday, February 17, 2006
Een stroomversnelling
Er valt de laatste tijd zoveel te vliegen, dat ik nauwelijks meer thuis ben om de secundaire zaken te regelen.
Mijn banksaldo loopt leeg terwijl de miljoenen – voornamelijk in banknoten - zich in mijn kamer opstapelen.
Mijn kamer verstoft alarmerend. Laatst was hierachter brand, terwijl de wind onze kant uitwaaide. Op tien meter afstand sloegen de vlammen brullend over de schutting. Je kan wel nagaan dat mijn kamer daarna helemaal niet meer toonbaar was.
Laat staan dat ik erover kan schrijven.
Maar nu heb ik – onverwachts – ineens heel wat tijd tot mijn beschikking, dus daar zal ik dan nu dankbaar gebruik van maken.
Acht februari, ’s avonds. Of ik de volgende dag even naar Mobaye wilde. En dan de dag erop – vrijdag de tiende – weer terug. Omdat ik er een goeie prijs voor kreeg wilde ik het wel doen, maar het bracht een kleine complicatie met zich mee, omdat ik die vrijdag ook al met monseigneur Aguirre en abbé Philip had afgesproken om naar Berberati te gaan.
Daarvan zou ik pas maandag de dertiende weer terugkomen, dus ik liet me door Tanneguy brengen. Op die manier zou mijn auto niet op het vliegveld blijven staan, zodat onze twee wachters écht vrij zouden zijn. Anders moeten ze nog steeds op de auto passen.
Op het vliegveld ontmoette ik mijn passagiers, die me vrolijk meldden, dat ze toch diezelfde dag terug zouden gaan. Dus belde ik gauw Tanneguy op, om te melden dat ik toch bij mijn oudejaars borrel – ik ben de tiende jarig – kon zijn en ik belde Minair op, om te vragen of ze voor de avond mijn avondwachter wilden optrommelen.
In Mobaye bleek quatre ponts – dat is een brug die bestaat uit vier delen – nu zover afgetakeld, dat er op sommige punten alleen nog de twee stalen langsliggers overwaren. Dat was dus nauwkeurig balanceren.
Volgens plan stonden we ’s middags om half vier met de auto klaar om de mensen weer mee te nemen. Nu hadden ze bij nader inzien toch maar besloten om tot vrijdag te blijven.
Nou ja ......
Ik weer bellen naar Tanneguy en naar Minair. Maar uiteindelijk was het wel heel gezellig, want het was donderdag en dan eten de paters altijd bij de zusters en die maken zich daar niet met een Jantje van Leiden vanaf. De zusters hadden er zelfs lucht van gekregen dat ik de volgende dag jarig zou zijn, dus ze hadden mijn stoel en de tafel uitbundig versierd met Bougainvillae (ofzoiets) en ze hadden er een mooi gekleurde verjaarskaart bij gefabriekt. Érg leuk.
De verhalen waren – als vanouds – boeiend. Een voorbeeld : Helmut had een trouwdienst. Hij vroeg de bruidegom of hij wilde en hij kreeg een bevestigend antwoord. Hij vroeg de bruid of zij wilde, maar hij kreeg geen antwoord. Ook na herhaling van de vraag : geen antwoord. In de veronderstelling dat het bruidje slechts de lokale taal machtig was, liet hij de vraag nog eens in de lokale taal stellen. Zonder resultaat. Uiteindelijk zijn ze onverrichter zake huiswaarts gegaan.
Pere Ben had eens een begrafenis. Net voordat hij de kist in de kuil wilde laten zakken, sprong er iemand in de kuil. Wat blijkt : als de overledene nog geld schuldig is, is dit de laatste manier om het geld te krijgen. Ligt hij één keer onder de zoden, dan kan je naar je centen fluiten.
Vrijdag ging van een leien dakje en we zaten al gauw in Berberati. Dat is een totaal nieuwe richting voor mij. Ik vertrek altijd richting oost. Berberati is pal west. Het is net zoiets als Bangassou, maar er rijden heel veel auto’s. Er rijdt ook een onafzienbare stoet vrachtauto’s met bomen naar Cameroun. De grens met Cameroun is dichtbij.
Het dorp is ontspannen en gezellig, zoals alle dorpen in het binnenland. Geen gebedel, geen ontevreden gezichten. Ze hadden er zelfs internet – Linux nota bene – zodat ik op mijn gemak mijn verjaarspost kon lezen : erg fijn.
Zondag ben ik naar de mis gegaan. Of je nu gelooft of niet, dat is een belevenis. Hutje mutje zit de kerk dan vol. Zelf zit ik dus ook bekneld tussen twee grote mama’s met kleine kinderen op de arm. En wat je op tv ziet gebeurt dan echt. Als die mensen los komen gaat het dak eraf. De kalk dwarrelt van het plafond en de hele kerk swingt de pan uit. Echt góed man.
Maandagochtend ben ik nog even naar het internet gewandeld. Toen ik langs een school liep klonk daar uit honderden kinderkeeltjes de alom bekende hymne “vader Jakob”. Eigenlijk moeten we misschien onze nationale volksliederen afschaffen en het “vader Jakob” aannemen als “internationale hymne”. Ons volkslied slaat werkelijk als een tang op een varken. Zo ben ik bijvoorbeeld niet van Spaansen bloed en ben ik ook geenszins van plan de Spaanse koning tot in den doet te volgen. Wie is die man eigenlijk?
Daarentegen schuilt er veel wijsheid in de hymne “vader Jacob”. Als je de vader figuur nu eens even vergelijkt met de leiders van deze wereld – als je de hymne op een internationaal niveau zet, mag je ook wel een wat bredere interpretatie geven aan het begrip “vader”. Dan zijn er genoeg leiders te vinden, die het nodig hebben om wakker te worden. Met andere woorden, de wereld niet steeds door een politiek gekleurde bril bekijken, maar gewoon ongekleurd de noden van de wereld bezien en daar constructief wat aan doen.
Maandag kwam ik om een uur of vijf ’s middags in Bangui aan en de volgende dag om acht uur hing ik alweer in de lucht. Twee vrijwilligers voor Kouango. Een berg geld en post voor Mobaye. Idem voor Bangassou en twee MSF-ers voor M’Boki.
Op de terugweg van M’Boki naar Bangassou klonk ineens een luid geratel en geknal. Mijn motor leek het wel te hebben begeven. Ik zat gelukkig hoog genoeg, dus ik kon op mijn gemak – ahum – de boel eens nader bestuderen. Met het mengsel had het niks te maken en ook niet met de benzine toevoer. Uiteindelijk kwam ik bij de magneten terecht. Je moet weten dat een vliegtuig motor zijn ontsteking niet haalt uit een accu, zoals bij een auto. Een roterende magneet zorgt voor een wisselend magnetisch veld in een spoel en via een ordinaire verdeler en contactpuntjes wordt de hoogspanning dan doorgegeven aan de bougie. Als je accu dan dus plat gaat, loopt de vliegtuigmotor vrolijk door, terwijl de automotor ermee stopt. Een vliegtuig motor heeft dat systeem bovendien dubbel uitgevoerd. Kapt de ene ermee, heb je nog altijd de andere over. Afijn, ik ontdekte dus dat één systeem het liet afweten. Door dat systeem uit te schakelen liep de motor weer rustig – maar op slechts één systeem. Als die er ook de geest aan gaf, dan ging ik de bloemkool in. Geen geruststellende gedachte.
Om vijf uur ’s middags kwam ik op Bangassou aan. Ik had geen zin om me er nu verder mee bezig te houden, maar daardoor kwam ik ’s nachts niet in slaap. Hoe moest dat nu? Na morgen moest ik alweer naar La Gounda. Maar ja, je kan geen ijzer met handen breken. Toch wilde ik wel heel graag naar huis. De welbekende ziekte “home-itis” sloeg in volle hevigheid toe. Nu heb ik deze aandoening wel eens vaker gehad en ik ken de symptomen. Dus besloot ik om bij het eerste licht André van Minair te bellen om raad. Met de sateliettelefoon natuurlijk. Wat een uitvinding!
André had een mogelijke oplossing en dus togen we naar het vliegtuig. De chauffeur van de bisschop – tevens hoofd van de garage – ging mee, want hij had al wel vaker met dat bijltje gehakt. Met de sateliettelefoon in de ene- en de steeksleutel in de andere hand stond hij weldra over het kale motorblok gebogen, wachtend op de volgende instructie. En uiteindelijk was de operatie geslaagd, zonder dat de patient het loodje had gelegd. Wat was ik blij.
Even later hingen we – Ahmed en ik – in het blauwe zwerk. En we hádden me toch een puist meewind. We gingen wel hondervijftig knopen, terwijl de snelheidsmeter maar iets van vijfentachtig aangaf.
Ik vond onderweg toch, dat de motor niet helemaal normaal klonk. Maar dat kon natuurlijk heel goed komen, doordat ik nu elk rammeltje uitvergroot hoorde. Ik was blij dat ik hem bij André voor de deur kon parkeren. André sloopte onmiddelijk de verdachte magneet van de motor en keek in het binnenste. Een verbaasd gefluit was zijn eerste commentaar. Aan de binnenkant heb je twee plastic tandwielen, die de verdeler en de onderbreker aandrijven. Er was hoegenaamd niets van over. Het zag eruit alsof er een grote vonk de boel gedeeltelijk had laten smelten, waarna de vezwakte tanden allemaal waren afgebroken.
Ze konden maar niet bedenken hoe dát nou gekomen was. Gelukkig had ik nog drie kant en klare magneten op de plank liggen, waarvan één gedeeltelijk gebruikt. Aan het eind van de dag zat de nieuwe magneet erop en kon ik een ererondje maken om hem uit te testen. Dit tot groot plezier van de aanwezige wachters, die meemochten. Het ding liep als een tierelier. Ik had er weer alle vertrouwen in en morgen gingen we dan toch nog naar La Gounda.
Awel, vanmorgen gingen we dus naar La Gounda. Daar waar ik de vorige keer niet verder kwam dan een grondsnelheid van negentig knopen, kwam ik nu al snel aan de honderdtwintig knopen. We hadden voor de verandering eens de wind mee : geweldig. Na dertig mijl te hebben afgelegd begon de motor onregelmatig te lopen. Ik hoefde er niet eens bij na te denken. Ik draaide de sleutel om naar “alleen de linkermagneet” en de motor begon blaffend af te slaan. Gauw naar “alleen de rechtermagneet”, liet de motor weer rustig doorlopen. In de tijd, die ervoor nodig was om dit alles te constateren, had ik inmiddels ook al een hondertachtig graden bocht gemaakt. We gingen onmiddellijk naar huis. Nu hadden we echter die puist wind tegen en met een tergend gangetje van vijfenzeventig knopen kropen we op huis aan. Al die tijd met samengeknepen billen en gekruiste vingers. Er zijn wel betere landingsplekken te bedenken in Centraal Afrika, dan juist daar. Ik ben wat dat betreft geen bink. Ik knijp hem gewoon als een ouwe dief. De passagiers hadden heus wel door dat het niet goed was, maar ze bleven vrolijk doorknippen. De keerzijde van zo’n waardeloze landingsplek - een beetje geaccidenteerd - is dat het meestal mooie plaatjes oplevert.
André was natuurlijk nogal verbaasd dat ik er al weer was. Het vervelende was, dat de linkermagneet het nu gewoon weer deed. Maar ik was toch heus niet mal geweest, toen – net in de lucht – de boel bijna stotterend tot stilstand kwam. André zou de magneet in elk geval demonteren om te kijken of hij er wat aan kon zien.
En óf hij er wat aan kon zien. De kamer waarin de verdeler en de onderbreker zitten, was drijfnat van de olie. Daardoor konden er – bij de onderbreker – grote vonken ontstaan, die dan ook nog eens de olie konden ontsteken. De tandwielen – gister nog gloednieuw – waren al behoorlijk aangetast. Omdat ik hem had uitgeschakeld, was hij weer afgekoeld, zodat hij weer enigszins kon functioneren.
Er zal een pakking niet goed gefunctioneerd hebben. Nu zet hij de gebruikte magneet erop. Die heeft in elk geval al bewezen dat hij goed kon functioneren.
Met al die tijd, die mij zo ineens in de schoot geworpen is, heb ik nu ook mijn kamer eens schoongemaakt. Ik heb tweehonderdzeventig banknoten van tienduizend francs bij de bank ingeleverd. En ik heb mijn vlucht naar huis – eind maart - geregeld.
En dat bepaald me natuurlijk weer bij de gebeurtenissen de afgelopen tijd.
Vijfentwintig september ben ik hier gekomen voor de duur van zes maanden. Het zit er bijna op. Nog één maandje en dan is het weer huistoe.
Wat is er in die tijd ontzettend veel gebeurd. Het is gewoon onvoorstelbaar, als ik er zo op terugkijk. Ik heb natuurlijk geprobeerd mijn steentje bij te dragen aan ‘de goede zaak’, maar ik heb vooral mijn ogen uitgekeken.
Je kan heel veel dingen lezen en je kan heel veel dingen op televisie zien over Afrika, maar het bereid je niet of nauwelijks voor op hetgeen wat je hier te wachten staat. Niet dat dat in mijn geval nu zo wereldschokkend was, maar het is gewoon anders dan ik me had voorgesteld en dat is grappig om je – achteraf – te realiseren.
Ook de problematiek rondom ontwikkelingshulp is veel concreter voor mij geworden. In een aantal gevallen was dat behoorlijk ontluisterend. Het gaat dan natuurlijk alleen maar over ontwikkelingshulp in de Centraal Afrikaanse Republiek.
Ik zou wat dat betreft ook nog graag eens kennis maken met Terre des Hommes in Kenia. Die zijn bezig met een tak van sport, die hier helemaal niet voorkomt. Voor mijn gevoel zijn zij goed bezig. Net zoals – in mijn beleving – Artsen zonder Grenzen.
Ik heb ook ontzettend genoten van het contact met de paters en de zusters. Wat een bijzondere mensen kom je dan soms tegen. Het is een wereld en een cultuur op zich.
In Nieuw Guinea woonden we gewoon in een huis in een wijkje. Dat heeft zeer zeker ook zijn charme. Je loopt zelf op de markt je inkopen te doen en je hebt veel meer contact met de mensen. Maar het intensieve contact met de religieuzen heb ik ook zeer op prijs gesteld. Op die manier kon ik – samen met hen – mijn ervaringen van de dag tegen het licht houden en erover praten en filosoferen.
Ik heb ook geweldig veel plezier gehad in het opkrikken van de rentabiliteit van de AMBB. Alle aspecten die erbij komen kijken bleek ik leuk te vinden. In Nederland hebben ze het – bij een vacature – vaak over ‘een uitdagende baan’. In Nederland heb ik nog nooit iets als ‘uitdagend’ ervaren. Goed, soms was iets moeilijk. Soms zelfs té moeilijk. Maar ik kon er nooit de uitdaging van inzien. Nu – hier in Centraal Afrika – ben ik werkelijk mijn persoonlijke uitdaging tegengekomen.
Benzine is een grote kostenpost waarbij het loont om creatieve wegen te zoeken om juist op dit punt besparingen te realiseren.
Zo heb ik me meermalen een benzineverslindende klim naar vier kilometer hoog bespaard. In een torenende cumuluswolk kon ik mijn zweefvliegershart ophalen, door met gedrosselde motor cirkels te draaien in de opstijgende lucht. Stijgsnelheden van tweeduizend voet per minuut waren daarbij geen uitzondering. En dat, terwijl je met gewoon volgas in rustige lucht op een vijfhonderd voet per minuut kunt rekenen.
Soms vond ik wolkenstraten op mijn pad. Een beetje van koers vliegend kon ik dan – onder de straten doorvliegend – profiteren van de opstijgende lucht.
Een andere mogelijkheid is om gewoon echt minder hard te vliegen. In Nederland vond ik het bij reclameslepen al een sport om met zoveel mogelijk benzine thuis te komen, door langzaam te vliegen. Ik bedoel : over het algemeen heet het ‘cool’ als je ‘snel’ bent, maar ik vind het eigenlijk ook wel ‘vet’ om goed langzaam te kunnen. Bij zweefvliegen kan het het verschil uitmaken tussen ‘eronderuit zakken’ en ‘op een nulletje pierkend toch nog thuis komen’. Heel scherp vliegen, balletje in het midden enzo. Dat is ook een sport.
Bovendien strookt het geheel met het nationale motto van Centraal Afrika, namelijk ‘yeke, yeke’. Oftewel ‘rustig, rustig’. De vlieger van Minair is altijd aan het gassen. Hij wil elke avond weer in Bangui terugkomen. Bovendien hoeft hij de benzine niet zelf te betalen. Dus weet hij veel. Ik blijf eigenlijk veel liever in het binnenland overnachten. Je zou bijna kunnen stellen, dat ik het ook om die reden extra probeer te rekken. Zo kan ik het verbruik terugbrengen van zestig liter per uur naar veertig liter per uur. En met een literprijs van twee euro per liter scheelt dat per uur toch alweer iets van veertig euro.
Het aardige is dat datgene waarvoor ik kwam, namelijk het vliegen, eigenlijk van ondergeschikt belang bleek te zijn. Nou ja, het was natuurlijk de spil waar alles om draaide, dat wel. Maar ik had verwacht dat dat hét plezier zou zijn en dat alle soesa eromheen tot het ‘noodzakelijk kwaad’ zou behoren. Niets was minder waar.
Ik vind het in die zin erg jammer dat ik alle contacten, die ik nu heb aangeknoopt, alweer moet verbreken. Maar ja, zo gaat dat nu één keer in het leven. De Fransen zeggen daarvan heel mooi : ‘Partir, c’est mourir un peu’. Oftewel afscheid nemen is een beetje sterven. En zo is het ook.
Aan de andere kant kom ik natuurlijk straks mijn zoontje en mijn wederhelft weer tegen en dat is ook erg prettig. Met de kerst zijn ze hier drie weken op bezoek geweest en dat was heel goed. Nu kunnen zij een beetje meer relateren aan de verhalen die ik meeneem.
Ik wil in dat verband hier nog eens mijn waardering uitdrukken voor het feit dat ze mij de gelegenheid hebben gegund deze ervaringen op te doen.
Het waren onvergetelijke ervaringen. Het waren onbetaalbare ervaringen. Ik hoop dat het niet de laatste keer was.
Mijn banksaldo loopt leeg terwijl de miljoenen – voornamelijk in banknoten - zich in mijn kamer opstapelen.
Mijn kamer verstoft alarmerend. Laatst was hierachter brand, terwijl de wind onze kant uitwaaide. Op tien meter afstand sloegen de vlammen brullend over de schutting. Je kan wel nagaan dat mijn kamer daarna helemaal niet meer toonbaar was.
Laat staan dat ik erover kan schrijven.
Maar nu heb ik – onverwachts – ineens heel wat tijd tot mijn beschikking, dus daar zal ik dan nu dankbaar gebruik van maken.
Acht februari, ’s avonds. Of ik de volgende dag even naar Mobaye wilde. En dan de dag erop – vrijdag de tiende – weer terug. Omdat ik er een goeie prijs voor kreeg wilde ik het wel doen, maar het bracht een kleine complicatie met zich mee, omdat ik die vrijdag ook al met monseigneur Aguirre en abbé Philip had afgesproken om naar Berberati te gaan.
Daarvan zou ik pas maandag de dertiende weer terugkomen, dus ik liet me door Tanneguy brengen. Op die manier zou mijn auto niet op het vliegveld blijven staan, zodat onze twee wachters écht vrij zouden zijn. Anders moeten ze nog steeds op de auto passen.
Op het vliegveld ontmoette ik mijn passagiers, die me vrolijk meldden, dat ze toch diezelfde dag terug zouden gaan. Dus belde ik gauw Tanneguy op, om te melden dat ik toch bij mijn oudejaars borrel – ik ben de tiende jarig – kon zijn en ik belde Minair op, om te vragen of ze voor de avond mijn avondwachter wilden optrommelen.
In Mobaye bleek quatre ponts – dat is een brug die bestaat uit vier delen – nu zover afgetakeld, dat er op sommige punten alleen nog de twee stalen langsliggers overwaren. Dat was dus nauwkeurig balanceren.
Volgens plan stonden we ’s middags om half vier met de auto klaar om de mensen weer mee te nemen. Nu hadden ze bij nader inzien toch maar besloten om tot vrijdag te blijven.
Nou ja ......
Ik weer bellen naar Tanneguy en naar Minair. Maar uiteindelijk was het wel heel gezellig, want het was donderdag en dan eten de paters altijd bij de zusters en die maken zich daar niet met een Jantje van Leiden vanaf. De zusters hadden er zelfs lucht van gekregen dat ik de volgende dag jarig zou zijn, dus ze hadden mijn stoel en de tafel uitbundig versierd met Bougainvillae (ofzoiets) en ze hadden er een mooi gekleurde verjaarskaart bij gefabriekt. Érg leuk.
De verhalen waren – als vanouds – boeiend. Een voorbeeld : Helmut had een trouwdienst. Hij vroeg de bruidegom of hij wilde en hij kreeg een bevestigend antwoord. Hij vroeg de bruid of zij wilde, maar hij kreeg geen antwoord. Ook na herhaling van de vraag : geen antwoord. In de veronderstelling dat het bruidje slechts de lokale taal machtig was, liet hij de vraag nog eens in de lokale taal stellen. Zonder resultaat. Uiteindelijk zijn ze onverrichter zake huiswaarts gegaan.
Pere Ben had eens een begrafenis. Net voordat hij de kist in de kuil wilde laten zakken, sprong er iemand in de kuil. Wat blijkt : als de overledene nog geld schuldig is, is dit de laatste manier om het geld te krijgen. Ligt hij één keer onder de zoden, dan kan je naar je centen fluiten.
Vrijdag ging van een leien dakje en we zaten al gauw in Berberati. Dat is een totaal nieuwe richting voor mij. Ik vertrek altijd richting oost. Berberati is pal west. Het is net zoiets als Bangassou, maar er rijden heel veel auto’s. Er rijdt ook een onafzienbare stoet vrachtauto’s met bomen naar Cameroun. De grens met Cameroun is dichtbij.
Het dorp is ontspannen en gezellig, zoals alle dorpen in het binnenland. Geen gebedel, geen ontevreden gezichten. Ze hadden er zelfs internet – Linux nota bene – zodat ik op mijn gemak mijn verjaarspost kon lezen : erg fijn.
Zondag ben ik naar de mis gegaan. Of je nu gelooft of niet, dat is een belevenis. Hutje mutje zit de kerk dan vol. Zelf zit ik dus ook bekneld tussen twee grote mama’s met kleine kinderen op de arm. En wat je op tv ziet gebeurt dan echt. Als die mensen los komen gaat het dak eraf. De kalk dwarrelt van het plafond en de hele kerk swingt de pan uit. Echt góed man.
Maandagochtend ben ik nog even naar het internet gewandeld. Toen ik langs een school liep klonk daar uit honderden kinderkeeltjes de alom bekende hymne “vader Jakob”. Eigenlijk moeten we misschien onze nationale volksliederen afschaffen en het “vader Jakob” aannemen als “internationale hymne”. Ons volkslied slaat werkelijk als een tang op een varken. Zo ben ik bijvoorbeeld niet van Spaansen bloed en ben ik ook geenszins van plan de Spaanse koning tot in den doet te volgen. Wie is die man eigenlijk?
Daarentegen schuilt er veel wijsheid in de hymne “vader Jacob”. Als je de vader figuur nu eens even vergelijkt met de leiders van deze wereld – als je de hymne op een internationaal niveau zet, mag je ook wel een wat bredere interpretatie geven aan het begrip “vader”. Dan zijn er genoeg leiders te vinden, die het nodig hebben om wakker te worden. Met andere woorden, de wereld niet steeds door een politiek gekleurde bril bekijken, maar gewoon ongekleurd de noden van de wereld bezien en daar constructief wat aan doen.
Maandag kwam ik om een uur of vijf ’s middags in Bangui aan en de volgende dag om acht uur hing ik alweer in de lucht. Twee vrijwilligers voor Kouango. Een berg geld en post voor Mobaye. Idem voor Bangassou en twee MSF-ers voor M’Boki.
Op de terugweg van M’Boki naar Bangassou klonk ineens een luid geratel en geknal. Mijn motor leek het wel te hebben begeven. Ik zat gelukkig hoog genoeg, dus ik kon op mijn gemak – ahum – de boel eens nader bestuderen. Met het mengsel had het niks te maken en ook niet met de benzine toevoer. Uiteindelijk kwam ik bij de magneten terecht. Je moet weten dat een vliegtuig motor zijn ontsteking niet haalt uit een accu, zoals bij een auto. Een roterende magneet zorgt voor een wisselend magnetisch veld in een spoel en via een ordinaire verdeler en contactpuntjes wordt de hoogspanning dan doorgegeven aan de bougie. Als je accu dan dus plat gaat, loopt de vliegtuigmotor vrolijk door, terwijl de automotor ermee stopt. Een vliegtuig motor heeft dat systeem bovendien dubbel uitgevoerd. Kapt de ene ermee, heb je nog altijd de andere over. Afijn, ik ontdekte dus dat één systeem het liet afweten. Door dat systeem uit te schakelen liep de motor weer rustig – maar op slechts één systeem. Als die er ook de geest aan gaf, dan ging ik de bloemkool in. Geen geruststellende gedachte.
Om vijf uur ’s middags kwam ik op Bangassou aan. Ik had geen zin om me er nu verder mee bezig te houden, maar daardoor kwam ik ’s nachts niet in slaap. Hoe moest dat nu? Na morgen moest ik alweer naar La Gounda. Maar ja, je kan geen ijzer met handen breken. Toch wilde ik wel heel graag naar huis. De welbekende ziekte “home-itis” sloeg in volle hevigheid toe. Nu heb ik deze aandoening wel eens vaker gehad en ik ken de symptomen. Dus besloot ik om bij het eerste licht André van Minair te bellen om raad. Met de sateliettelefoon natuurlijk. Wat een uitvinding!
André had een mogelijke oplossing en dus togen we naar het vliegtuig. De chauffeur van de bisschop – tevens hoofd van de garage – ging mee, want hij had al wel vaker met dat bijltje gehakt. Met de sateliettelefoon in de ene- en de steeksleutel in de andere hand stond hij weldra over het kale motorblok gebogen, wachtend op de volgende instructie. En uiteindelijk was de operatie geslaagd, zonder dat de patient het loodje had gelegd. Wat was ik blij.
Even later hingen we – Ahmed en ik – in het blauwe zwerk. En we hádden me toch een puist meewind. We gingen wel hondervijftig knopen, terwijl de snelheidsmeter maar iets van vijfentachtig aangaf.
Ik vond onderweg toch, dat de motor niet helemaal normaal klonk. Maar dat kon natuurlijk heel goed komen, doordat ik nu elk rammeltje uitvergroot hoorde. Ik was blij dat ik hem bij André voor de deur kon parkeren. André sloopte onmiddelijk de verdachte magneet van de motor en keek in het binnenste. Een verbaasd gefluit was zijn eerste commentaar. Aan de binnenkant heb je twee plastic tandwielen, die de verdeler en de onderbreker aandrijven. Er was hoegenaamd niets van over. Het zag eruit alsof er een grote vonk de boel gedeeltelijk had laten smelten, waarna de vezwakte tanden allemaal waren afgebroken.
Ze konden maar niet bedenken hoe dát nou gekomen was. Gelukkig had ik nog drie kant en klare magneten op de plank liggen, waarvan één gedeeltelijk gebruikt. Aan het eind van de dag zat de nieuwe magneet erop en kon ik een ererondje maken om hem uit te testen. Dit tot groot plezier van de aanwezige wachters, die meemochten. Het ding liep als een tierelier. Ik had er weer alle vertrouwen in en morgen gingen we dan toch nog naar La Gounda.
Awel, vanmorgen gingen we dus naar La Gounda. Daar waar ik de vorige keer niet verder kwam dan een grondsnelheid van negentig knopen, kwam ik nu al snel aan de honderdtwintig knopen. We hadden voor de verandering eens de wind mee : geweldig. Na dertig mijl te hebben afgelegd begon de motor onregelmatig te lopen. Ik hoefde er niet eens bij na te denken. Ik draaide de sleutel om naar “alleen de linkermagneet” en de motor begon blaffend af te slaan. Gauw naar “alleen de rechtermagneet”, liet de motor weer rustig doorlopen. In de tijd, die ervoor nodig was om dit alles te constateren, had ik inmiddels ook al een hondertachtig graden bocht gemaakt. We gingen onmiddellijk naar huis. Nu hadden we echter die puist wind tegen en met een tergend gangetje van vijfenzeventig knopen kropen we op huis aan. Al die tijd met samengeknepen billen en gekruiste vingers. Er zijn wel betere landingsplekken te bedenken in Centraal Afrika, dan juist daar. Ik ben wat dat betreft geen bink. Ik knijp hem gewoon als een ouwe dief. De passagiers hadden heus wel door dat het niet goed was, maar ze bleven vrolijk doorknippen. De keerzijde van zo’n waardeloze landingsplek - een beetje geaccidenteerd - is dat het meestal mooie plaatjes oplevert.
André was natuurlijk nogal verbaasd dat ik er al weer was. Het vervelende was, dat de linkermagneet het nu gewoon weer deed. Maar ik was toch heus niet mal geweest, toen – net in de lucht – de boel bijna stotterend tot stilstand kwam. André zou de magneet in elk geval demonteren om te kijken of hij er wat aan kon zien.
En óf hij er wat aan kon zien. De kamer waarin de verdeler en de onderbreker zitten, was drijfnat van de olie. Daardoor konden er – bij de onderbreker – grote vonken ontstaan, die dan ook nog eens de olie konden ontsteken. De tandwielen – gister nog gloednieuw – waren al behoorlijk aangetast. Omdat ik hem had uitgeschakeld, was hij weer afgekoeld, zodat hij weer enigszins kon functioneren.
Er zal een pakking niet goed gefunctioneerd hebben. Nu zet hij de gebruikte magneet erop. Die heeft in elk geval al bewezen dat hij goed kon functioneren.
Met al die tijd, die mij zo ineens in de schoot geworpen is, heb ik nu ook mijn kamer eens schoongemaakt. Ik heb tweehonderdzeventig banknoten van tienduizend francs bij de bank ingeleverd. En ik heb mijn vlucht naar huis – eind maart - geregeld.
En dat bepaald me natuurlijk weer bij de gebeurtenissen de afgelopen tijd.
Vijfentwintig september ben ik hier gekomen voor de duur van zes maanden. Het zit er bijna op. Nog één maandje en dan is het weer huistoe.
Wat is er in die tijd ontzettend veel gebeurd. Het is gewoon onvoorstelbaar, als ik er zo op terugkijk. Ik heb natuurlijk geprobeerd mijn steentje bij te dragen aan ‘de goede zaak’, maar ik heb vooral mijn ogen uitgekeken.
Je kan heel veel dingen lezen en je kan heel veel dingen op televisie zien over Afrika, maar het bereid je niet of nauwelijks voor op hetgeen wat je hier te wachten staat. Niet dat dat in mijn geval nu zo wereldschokkend was, maar het is gewoon anders dan ik me had voorgesteld en dat is grappig om je – achteraf – te realiseren.
Ook de problematiek rondom ontwikkelingshulp is veel concreter voor mij geworden. In een aantal gevallen was dat behoorlijk ontluisterend. Het gaat dan natuurlijk alleen maar over ontwikkelingshulp in de Centraal Afrikaanse Republiek.
Ik zou wat dat betreft ook nog graag eens kennis maken met Terre des Hommes in Kenia. Die zijn bezig met een tak van sport, die hier helemaal niet voorkomt. Voor mijn gevoel zijn zij goed bezig. Net zoals – in mijn beleving – Artsen zonder Grenzen.
Ik heb ook ontzettend genoten van het contact met de paters en de zusters. Wat een bijzondere mensen kom je dan soms tegen. Het is een wereld en een cultuur op zich.
In Nieuw Guinea woonden we gewoon in een huis in een wijkje. Dat heeft zeer zeker ook zijn charme. Je loopt zelf op de markt je inkopen te doen en je hebt veel meer contact met de mensen. Maar het intensieve contact met de religieuzen heb ik ook zeer op prijs gesteld. Op die manier kon ik – samen met hen – mijn ervaringen van de dag tegen het licht houden en erover praten en filosoferen.
Ik heb ook geweldig veel plezier gehad in het opkrikken van de rentabiliteit van de AMBB. Alle aspecten die erbij komen kijken bleek ik leuk te vinden. In Nederland hebben ze het – bij een vacature – vaak over ‘een uitdagende baan’. In Nederland heb ik nog nooit iets als ‘uitdagend’ ervaren. Goed, soms was iets moeilijk. Soms zelfs té moeilijk. Maar ik kon er nooit de uitdaging van inzien. Nu – hier in Centraal Afrika – ben ik werkelijk mijn persoonlijke uitdaging tegengekomen.
Benzine is een grote kostenpost waarbij het loont om creatieve wegen te zoeken om juist op dit punt besparingen te realiseren.
Zo heb ik me meermalen een benzineverslindende klim naar vier kilometer hoog bespaard. In een torenende cumuluswolk kon ik mijn zweefvliegershart ophalen, door met gedrosselde motor cirkels te draaien in de opstijgende lucht. Stijgsnelheden van tweeduizend voet per minuut waren daarbij geen uitzondering. En dat, terwijl je met gewoon volgas in rustige lucht op een vijfhonderd voet per minuut kunt rekenen.
Soms vond ik wolkenstraten op mijn pad. Een beetje van koers vliegend kon ik dan – onder de straten doorvliegend – profiteren van de opstijgende lucht.
Een andere mogelijkheid is om gewoon echt minder hard te vliegen. In Nederland vond ik het bij reclameslepen al een sport om met zoveel mogelijk benzine thuis te komen, door langzaam te vliegen. Ik bedoel : over het algemeen heet het ‘cool’ als je ‘snel’ bent, maar ik vind het eigenlijk ook wel ‘vet’ om goed langzaam te kunnen. Bij zweefvliegen kan het het verschil uitmaken tussen ‘eronderuit zakken’ en ‘op een nulletje pierkend toch nog thuis komen’. Heel scherp vliegen, balletje in het midden enzo. Dat is ook een sport.
Bovendien strookt het geheel met het nationale motto van Centraal Afrika, namelijk ‘yeke, yeke’. Oftewel ‘rustig, rustig’. De vlieger van Minair is altijd aan het gassen. Hij wil elke avond weer in Bangui terugkomen. Bovendien hoeft hij de benzine niet zelf te betalen. Dus weet hij veel. Ik blijf eigenlijk veel liever in het binnenland overnachten. Je zou bijna kunnen stellen, dat ik het ook om die reden extra probeer te rekken. Zo kan ik het verbruik terugbrengen van zestig liter per uur naar veertig liter per uur. En met een literprijs van twee euro per liter scheelt dat per uur toch alweer iets van veertig euro.
Het aardige is dat datgene waarvoor ik kwam, namelijk het vliegen, eigenlijk van ondergeschikt belang bleek te zijn. Nou ja, het was natuurlijk de spil waar alles om draaide, dat wel. Maar ik had verwacht dat dat hét plezier zou zijn en dat alle soesa eromheen tot het ‘noodzakelijk kwaad’ zou behoren. Niets was minder waar.
Ik vind het in die zin erg jammer dat ik alle contacten, die ik nu heb aangeknoopt, alweer moet verbreken. Maar ja, zo gaat dat nu één keer in het leven. De Fransen zeggen daarvan heel mooi : ‘Partir, c’est mourir un peu’. Oftewel afscheid nemen is een beetje sterven. En zo is het ook.
Aan de andere kant kom ik natuurlijk straks mijn zoontje en mijn wederhelft weer tegen en dat is ook erg prettig. Met de kerst zijn ze hier drie weken op bezoek geweest en dat was heel goed. Nu kunnen zij een beetje meer relateren aan de verhalen die ik meeneem.
Ik wil in dat verband hier nog eens mijn waardering uitdrukken voor het feit dat ze mij de gelegenheid hebben gegund deze ervaringen op te doen.
Het waren onvergetelijke ervaringen. Het waren onbetaalbare ervaringen. Ik hoop dat het niet de laatste keer was.