Sunday, March 26, 2006

 

Mijn laatste vlucht ...

Een conversatie per radio, maandagmiddag om drie uur :

“Krrrriiieeeoooeeeee .... Theo, ben je .... krrrrr .... daar .... ??”. “
“Ja Ben, ik ben er”.
Ik laat voor het gemak al het gekraak maar even achterwege.
“Zeg Theo, leg je woensdag een paar lakens klaar?”.
“Huh .... ???”.
“Ja, je weet toch wel, dat Hans woensdag bij jou komt logeren?”.
“Ja natuurlijk weet ik dat, maar waar heb ik nu lakens voor nodig?”.
“Nou, ik kan me voorstellen, dat er heel wat tranen zullen vloeien”.
“Ja, nou je het zegt, daar kon je wel eens gelijk in hebben. Weet jij eigenlijk hoeveel mensen hij meeneemt?”.
“Nee, geen idee, we zullen het hem bij gelegenheid eens vragen”.

Dat is het moment waarop ik inbreek. Eigenlijk voelde ik me een beetje een gluurder, maar ja het radiouurtje is voor iedereen :
“Ik kom met zuster Catherine Li en twee mensen van het Rode Kruis”.
“He ... wat ... wie praat daar?”.
Ze zijn natuurlijk niet gewend, dat iemand hun koeterwaals verstaat.
“Ikke, Hans”.
“Ach, zeg wat leuk, we hadden het net over je. Waar ben je?”.
“Ik ben op terugweg van Birao”.
“Oh, dus je bent aan het vliegen?”.
“Inderdaad”.
“Ah bon .... dus het is uiteindelijk toch nog gelukt met die benzine?”.

En inderdaad is het toch nog gelukt met de benzine.
Eerst kwam de benzine “morgen”. Je begrijpt dat “morgen” steeds waar was, maar dat het in elk geval nooit “vandaag” werd. Donderdag zouden we naar Birao en zaterdag zouden we terug komen. Het programma duldde absoluut geen uitstel.
Het werd woensdag. Het werd donderdag. En er was brandstof. Iedereen blij! Morgen zou het dan toch nog zijn! Eén keer op het vliegveld bleek het te gaan om een hele grote tankwagen. Er zou eerst een monster naar het laboratorium in Douala moeten gaan, voordat de boel vrijgegeven kon worden. Dus moest ik iedereen weer teleurstellen. Het werd vrijdag. Het werd zelfs zaterdag. En toen kwamen er gelukkig vaten benzine, die – verzegeld – onmiddellijk verkocht konden worden.
Omdat Total in gebreke was gebleven, hoefden we niet extra voor de vaten te betalen.
Er werd natuurlijk hevig gecommuniceerd nu. Ik wist niet hoe snel ik getankt kon zijn. Ik moest – naast de tanks volgooien – ook nog eens 11 jerrycans meenemen. Birao kan ik met volle tanks alleen niet halen, daarvoor is het te ver.
Nu is het zo, dat zij van Total geen jerrycans vullen. Dus het gaat als volgt : ik taxi van de aeroclub naar het hoofdplatform en ik laat de tanks vullen. Dan taxi ik terug naar de aeroclub en hevel alle peut in jerrycans. Daarna doe ik het nog eens en dan is het klaar. Maar je begrijpt wel dat, als je de mensen van Total nodig hebt net tijdens het uiltje wat ze aan het knappen zijn, je soms even moet wachten.Daarom adviseerde ik pere Kossi in Bambari, om mij om 14:00 uur nog maar eens te bellen. Dan zou ik hem meer kunnen vertellen over de vertrektijden.
Wie er al om 14:00 uur belde, geen Kossi. Nu gaf dat niet zo heel veel, want het bleek dat ik voor de bovenbeschreven tankprocedure de hele middag nodig had. Maar het gaat maar om het principe en toen hij om 17:00 uur belde waar of ik eigenlijk bleef, kon ik hem vertellen dat het wel morgen zou worden. Als ik nu nog vertrok, dan zou het donker zijn als ik in Bambari aankwam. “Ach ja, dat was ook zo”. Een communicatie, tekenend voor de lijn Bangui – Bambari. Ik heb wat afgemiscommuniceerd met die mensen.
Een ander communicatielijntje liep via de bisschop. Ik had al een maand eerder aangegeven, dat ik van tevoren geld wilde hebben. Daar waren ze mee accoord gegaan. Nu – op de dag, dat het allemaal gebeuren zou – kreeg ik onverwachts de bisschop aan de lijn.
“Ik hoor dat er benzine is?”.
“Ja dat klopt monseigneur”.
“En ... hoe laat denk je te komen?”.
“Ik denk niet dat ik kom monseigneur”.
“He? Hoezo? Waarom dan niet?”.
“Nou, we hadden afgesproken dat er vooruit betaald zou worden en het bedrag op uw rekening hier ter plaatse is niet toereikend”.
“Ah bon .... maar hoe moet ik dat nu op zo’n korte termijn verhelpen?”.
“Ik zou het niet weten monseigneur.”.
Vijf minuten later werd ik door de procuur bij de kathedraal in Bangui gebeld : of ik even mijn geld wilde komen afhalen.
De smiecht. Hij had het gewoon geprobeerd. Als ik was gaan vliegen zonder geld vooraf, had ik maandenlang naar mijn centen kunnen fluiten. En er dus indirect mijn opvolger mee opgezadeld. In de periode zonder benzine was ik de analen van onze vliegclub eens gaan bestuderen en zo was ik erachter gekomen, dat deze bisschop al in 1995 op de zwarte lijst stond.

Onderweg naar Bambari was veel regen. De baan stond blank. Typisch regentijdweer, met prachtig heldere luchten. Eenmaal onderweg naar Birao kwamen we een muur van – het leek wel – rook tegen. Nou was ik daar niet verbaasd over : er staat hier altijd wel iets in de fik. Maar dit was veel grootschaliger en zo vlogen we van de kraakheldere lucht de melk in. En ineens wist ik het : ik was zojuist van de regentijd naar de droge tijd gevlogen. Op een noord-zuid route kan dat best. Het is de intertropische convergentie zone, die beide scheidt. Deze zone wandelt in de winter naar het zuiden en zo omstreeks deze tijd gaat hij weer naar het noorden. Ten noorden van die zone is het droge tijd. Ten zuiden van die zone is het natte tijd. En die zone zelf is dus soms maar heel dun.
Een eindje verderop begon Kossi, die naast me zat, ineens driftig omlaag te wijzen. Omdat we tegen de wind in vlogen waren we laag gebleven. En nu had hij een enorme kudde buffels in de smiezen. Dat wilden we natuurlijk wel eens van dichtbij bekijken en zo cirkelden we langzaam naar beneden. Het is een indrukwekkend gezicht om zo’n kudde van dichtbij te zien, dat kan ik je wel vertellen.
Birao was – net zoals de eerste keer – een toonbeeld van onttakeling. Ik heb niks tegen een beetje primitief onderkomen. In zo’n hutje hoort dat er gewoon bij. Maar zo’n - eens - mooie missie post zo onttakeld te zien, dat is ontluisterend.
Gelukkig zouden we de volgende dag alweer vertrekken. Voor zo’n korte periode was het zelfs nog wel leuk te noemen. Het eten wat ze maken is werkelijk verrukkelijk. Gewoon op een houtvuurtje op de binnenplaats gekookt. Het zand knarst tussen je tanden als je de maniok kauwt. Maar het is – samen met het vlees – heerlijk. Ook de koffie – uit Mobaye – en de thee – uit Sudan – weten ze voorteffelijk te bereiden.
De terugweg was zonder brokken voortreffelijk verlopen en ik verheugde me erg op de nabije toekomst.
Woensdag zou ik naar Bangassou gaan. Daar zou ik blijven slapen. Donderdag zou ik naar Mobaye gaan. Donderdag eten de paters van Mobaye altijd bij de zusters en dat is dan groot feest, want die kunnen er wat van. Vrijdag zouden we dan naar Bangui terug gaan ...
Maar ja ...
Toen ik die middag uit Birao thuis kwam, stond André, de vliegtuigmonteur, me op te wachten. “Zeg, weet je wat?”, begon hij. Uit zijn manier van doen kon ik al opmaken dat het niet best was, wat hij te melden had. “Je CDN verloopt aanstaande donderdag .... “. CDN, dat is certificate de navigabilité. Oftewel het luchtwaardigheidsbewijs. Oftewel je APK keuring. Ik kon dus wel fluiten naar mijn etentje bij de zusters van Mobaye. Het licht is rood, het licht is groen, in Bangui is er altijd wat te doen. Vrij naar Herman Vinkers. Maar het is niet altijd fijn.
Nou ja ....
Dinsdag heb ik de hele dag besteed aan benzine kopen. De voorraad van Mobaye en Bangassou moest worden aangevuld. En mijn eigen voorraad natuurlijk ook. Aan het eind van de dag stond er zeshonderdveertig liter vliegtuigbenzine in de schuur van St Charles. In het vliegtuig zat er nu links nog 170 liter en rechts nog 20 liter. Dat was genoeg om bij Bangassou te komen. Daar zou ik dan de hele voorraad, die daar nog was, tot me nemen. De peut daar was namelijk al zowat een jaar oud en het spul blijft niet eeuwig goed.
De volgende dag kwam pere Slavec met zijn Puch. Dat is zo’n onwijs gave vierwielaangedreven Mercedes. Maar eigenlijk is het een Oostenrijks ding met alleen maar een Mercedes motor. Hij ging met mij mee om bij de zusters van Kouango de antenne te vervangen. Pere Slavec is Pool en hij kan alles, wat electronisch is, repareren. Hij heeft dan ook vanuit het hele land geen gebrek aan belangstelling.
Op het laatste moment – ik zat al in de auto – bedacht ik me dat het misschien wel goed zou zijn om een jerrycan mee te nemen. De nachtwacht had zich al een hele poos goed gedragen. Er was al een hele poos geen brandstof meer verdampt. Maar je weet toch maar nooit.
Samen met de zoon van de dagwacht (de dagwacht zelf is naar de Pygmeen om zijn slechte ogen te laten genezen) bekeek ik het brandstof peil. Links 160 liter (dat kan : communicerende vaten) en rechts ..... 10 liter ... !
Nou, mooi, zei de zoon van een jaar of vijftien. Hij bezoekt nog regelmatig school. Hij zit op het lyceum. Nu hebben we een schriftje, waarin ik elke dag de brandstof stand noteer. Ik kan me voorstellen, dat het inzichtelijker wordt als je het voor je ziet, dus ik liet hem het schriftje halen en noteerde de nieuwe stand. Vervolgens keek ik hem vragend aan. Hij keek vragend terug.
“Ik zie een verschil”, zei ik.
“Ah bon .... “, zei hij en keek met hernieuwde belangstelling naar het schriftje.
Omdat de mensen hier vaak alleen maar ja zeggen om je te plezieren en omdat ik wilde dat hij écht wist dat en hoeveel benzine er verdampt was, vroeg ik hem mij te vertellen hoeveel benzine er ontbrak. Er kwamen diepe denkrimpels in zijn voorhoofd en na een poosje kwam hij weifelend op ongeveer 15 liter? Ik kon mijn oren niet geloven. Mijn zoontje van zeven jaar kan het nog beter. Het verschil tussen 170 + 20 en 160 + 10. Echt ongelofelijk.
Nou ja .....
In het schriftje schreef ik, naast de nieuwe stand, dat de nachtwacht van mij deze keer een officiele – schriftelijke - waarschuwing kreeg. Ik was erg teleurgesteld. Het was zo goed gegaan de laatste tijd. Ik had hem – in het licht van mijn naderend afscheid – een paar leuke cadeautjes gegeven. En nu dit. Zo van : die is weg, nou kan ik gewoon mijn gang weer gaan. Zoals een roofdier al begint te eten nog voordat de prooi goed en wel dood is.
De vlucht naar Bangassou – via Kouango en Mobaye (heel veel post) – verliep zonder brokken, behalve dan de brokken die zuster Catherine Li (Vietnamees) er volcontinue uit gooide. Het arme mens kwam meer dood dan levend in Bangassou aan. De wederopstanding was dientengevolge niets minder dan een mirakel in mijn ogen. Ik ben ook wel eens beroerd geworden in de lucht en dan blijf ik vaak de rest van de dag onvast op mijn benen. Zoniet de zuster. We kwamen na de lunch aan, maar de zusters hadden op zuster Catherine gewacht en ik werd ook uitgenodigd.
In de middag hebben we de benzine van Bangassou in het vliegtuig overgeheveld en eenmaal terug bleek dat Tom er ook net was. Tom is het Nederlandse neefje van de eerste bisschop van Bangassou. Hij is hier dertig jaar geleden gedurende twee jaar co-operant (vrijwilliger) geweest en sindsdien heeft hij elk jaar een bezoek gebracht van een maand of twee, waarbij hij dan bepaalde klussen opknapt. Tom is heel erg handig en bovendien ook nog eens heel erg intelligent. Als Tom er is dan gebeuren er dingen. Bovendien is Tom een heel gezellige kletser. Hij heeft al ontzettend veel beleefd.
En zo was het al gauw tijd om weer aan tafel te schuiven. Alle paters van Bangassou waren aanwezig. Ik mocht naast de bisschop zitten en er kwam champagne, die de Franse ambassadeur had meegebracht. Het werd een vrolijke boel en het eten was lekker. Op enig moment vroeg Tom of ik eigenlijk wel wist wat voor vlees ik aan het eten was? Ik had natuurlijk geen idee. Bleek het de slurf van een olifant te zijn. Nou, het was gewoon lekker. Lekker mals ook.
De volgende dag begon al wat minder fijn. Deze dag stond in het teken van afscheid en als ik ergens niet tegen kan is het wel afscheid nemen. Bovendien ben ik altijd degene die in tranen gaat. En ik ben voor hun natuurlijk niet meer dan de zoveelste passant.
Bij het daadwerkelijke afscheid kan ik dus geen woorden uit mijn mond krijgen en knik ik alleen maar stom. Bij de start op Bangassou werd het me echt teveel. Het was alsof de baan van Bangassou – die onder me weggleed – me nog meer zei, dan de personen, die daar stonden te zwaaien. Ik zag alleen nog maar een waas. Ook niet handig als je – nog dicht bij de grond – aan het vliegen bent.
Onderweg naar Mobaye kom je langs Kembe en daar heb ik – ter afscheid – een “missing man formation” gevlogen. Viel niet mee, want ik was de “missing man”, die moest wegbreken, maar dan was de overgebleven man “missing”. Dus heb ik maar de overgebleven man gevlogen. Het was in elk geval ook roerend en er stonden heel wat mensen te zwaaien.
Op Mobaye stond een hele delegatie. Bij aankomst kreeg ik al meteen een enorme brok in mijn keel. Daar stonden Helmut, Ben, Monika, Alfreda en ook nog bisschop Peter met zijn sombrero. Met dat ik uitstapte begonnen de tranen al over mijn wangen te stromen. Gelukkig ontmoette ik alle begrip. De zusters hielden het ook niet droog en de anderen hadden ook last van glinsterende ogen. Het is een rare beleving, want aan de ene kant is het ontzettend rot. Partir c’est mourir un peu, zegt de Fransman heel raak. Afscheid nemen is een beetje sterven. Maar aan de andere kant is het ook heel mooi. Wat je noemt bitter sweet.
Nadat we de tijd hadden genomen om afscheid te nemen kwam Helmut naast me zitten en begonnen we aan de volgende etappe. De start van Mobaye was zo mogelijk nog meer omfloerst dan die van Bangassou, maar het klaarde alweer gauw op gelukkig. Kouango kwam in zicht en al gauw stonden we midden in het dorp stil. Tegelijk kwam ook al de Landcruiser van de missie aanscheuren.
Het is altijd weer spannend wie er het eerst is. Bij het overvliegen van de missie hadden we de mensen naar de auto zien rennen. Hij was in een enorme stofwolk vertrokken hadden we ook nog gezien. Maar wij waren er deze keer net iets eerder.
We werden natuurlijk uitgenodigd op de koffie en dat is altijd weer leuk. Vooral omdat de passagiers meestal nog niet in Kouango zijn geweest. Het is dan mooi hun verwondering te zien als ze de betoverende schoonheid van de missiepost aan de waterkant in zich opnemen.
Bij het afscheid van Kouango had ik minder last. De zusters zijn er heel efficient, kordaat en dapper. President Bozizé heeft bijvoorbeeld gezegd dat alle startbanen gebarricadeerd moeten worden. Kouango is wat dat betreft een strategisch punt, want het is maar drie kwartier vliegen van Bangui. Maar zuster Marie Monique heeft simpelweg gezegd dat er niks van in komt en de lokale politie, gendarme en militairen hebben zich bij haar beslissing neergelegd, want ze weten ook wel dat er anders iets zwaait. Maar de zusters blijven daardoor ook iets meer op afstand.
Hier pikten we pere Slavec op, die goed werk had verricht. Na jaren waren de zusters van Kouango weer in de lucht. Zelf benoemden de zusters hun periode van afzondering “bien privé”. De laatste tijd was het nog erger. De pont was kapot, er was geen vliegtuig benzine, ze waren echt van de wereld afgesneden.
Overigens deden we vandaag (zaterdag) een interessante ontdekking. Er staan hier een paar grote dozen voor de zusters van Kouango. Helmut wilde weten wat erin zat. Als het medicijnen waren, wilde hij wel een tussenstop maken op weg naar Mobaye. Weet je wat erin zat? Ik weet niet hoeveel sloffen sigaretten! En de zusters roken niet. Ach ja, zo heeft iedereen hier zo zijn bijverdienste .....
De verlenging van het luchtwaardigheidsbewijs (vrijdag) was een non event en mijn laatste officiele daad in dienst van de AMBB. Oh nee, daar was natuurlijk ook de officiele waarschuwing, die ik aan de nachtwacht ging uitdelen. Ik had hem al op papier staan, dus zoveel werk was het niet. Dacht ik. Want het bleek dat de nachtwacht ineens ziek was geworden. Dat kon hij natuurlijk niet eindeloos volhouden en zo kreeg ik hem uiteindelijk toch bij de vodden.
De rest van het verhaal laat zich snel vertellen. Gisteravond zijn Helmut en ik bij soeur Noella uitgenodigd en dat was erg gezellig. En vanmorgen heb ik Helmut naar zijn vliegtuig gebracht. Daar heb ik hem de sleutel, die ik nog steeds op zak had, stom overhandigd. We hadden elkaar maar heel weinig te zeggen, maar onze blikken spraken boekdelen. Weer zo’n wonderlijke tegenstelling tussen akelig en fijn. Bij het opstarten van de zes roffelende cylinders hield ik het echt niet meer droog en het was dat Helmut in alle consternatie vergeten was de cargopod te sluiten, waardoor ik weer tot mijn positieven kwam.
Tussen mijn tranen door zag ik ineens tot mijn stomme verbazing dat die deur openstond. Zelfs ik – in al mijn chaos – ben dat nog nimmer vergeten. Dat Helmut dat nu – met al zijn grundlichkeit – vergeten was sloeg me met opperste verbazing. Ik holde om de draaiende propeller – in al mijn ontreddering kon ik de essentialia nog wel onderscheiden gelukkig – naar een verbaasde Helmut. Ik wees hem op de open deur. Waarop het zijn beurt was om stil te worden van verbazing. Hij brulde mij nog toe dat hij hem echt had dichtgedaan. Ja, ja ... Nou, ik vond het niet erg en ik vond het zelfs wel OK. Was ik tenminste niet de enige die van de rel was. Later, toen ik weer thuis was, hoorde ik hem net opstijgen. Hij had de zuidelijke route gekozen en zo kwam hij bij ons balkon voorbij. Voor de zoveelste keer sprongen de tranen me in de ogen bij het horen van dat sonore geluid en bij het zien van dat dappere kleine vliegtuigje. Ik moet maar extra veel drinken deze dagen, denk ik.
Met mijn strepen op ben ik vervolgens mijn koffers naar Air France gaan brengen. Die strepen zijn dus niet bedoeld om mee te vliegen, maar om je op de grond gemakkelijker te kunnen bewegen. Het resulteerde erin dat ze mijn koffers niet eens wilden inzien. “Ach, we zijn onder elkaar”, was de verklaring. Ik vond het allang best.
En nu zit ik mijn laatste memoires te noteren, waarvan acte.

Wednesday, March 15, 2006

 

Berberati


 

het gouden randje ....


Saturday, March 11, 2006

 

Geld .... hoe kom je eraan?

Geld .... hoe kom je eraan? Een universeel prangende vraag, nietwaar? Niks mis mee ook, vind ik.
Ik heb nu een beetje meer tijd. Dat is op zich niet onplezierig. Nog niet. Er valt nog best een hoop te regelen en de tijd vliegt. Nog steeds.
Ik heb daardoor ook meer tijd om beter om me heen te kijken. En dan is het interessant om te zien, hoe dat bedelen nu precies in zijn werk gaat. Net als met alles is ook dit volgens het principe ‘jong geleerd, oud gedaan’.
School is natuurlijk belangrijk, maar je moet wel je prioriteiten kennen. Met een school opleiding vind je mogelijk later een baan. En het hebben van een baan levert status. Maar van status kan je niet leven en salaris krijg je toch niet. In het binnenland eten de mensen van het land. In Bangui gaat dat niet, dus ....
Van jong tot oud zijn de handelingen identiek. Het argument wat men steeds gebruikt is – zoals ik al eens heb aangehaald – honger. De bijbehorende handelingen zijn al even weinig gevarieerd.
Je wordt door iemand opgemerkt. Hij of zij komt naar je toe. Beide handen gaan langzaam omhoog. ‘Kan ik het helpen?’, lijkt de ander ermee te willen uitdrukken. Daarna gaat het hoofd schuin achterover, er komt een lijdende blik in de ogen en .... Tot dan toe lijkt de actie te leiden tot een bescheiden vraag. Er volgt echter een bot commando : ‘geef me honderd frank!’.
Ik heb me nu – met al die mango’s – al een paar keer kostelijk vermaakt in zo’n situatie. Overigens samen met de betrokkene, dus niet ten koste van de betrokkene.
Ik antwoord op zijn opdracht honderd frank in te leveren met een zorgelijk ‘waarom?’. De lijdende blik verdiept zich nu en de lippen vormen moeizaam het woord ‘honger’. Daarbij klaart mijn gezicht op. Ik wijs de betrokkene, die zich altijd onder of naast een mango boom bevindt, op de ongekende mogelijkheden van deze goudmijn. De act raakt nu enigszins bevroren, lijkt het wel, maar de betrokkene houdt zich hoopvol van de domme. Waarop ik nader verklaar : ‘mango, n’zara pepe’. Oftewel door die berg mango’s heb je in elk geval geen last van honger. ‘En’ voeg ik er nog aan toe, ‘weet je wat het mooiste is? Het is GRATIS!’. Op dat moment ontspant de betrokkene en er komt een verlegen lachje om de lippen. ‘Jammer’, denkt hij dan, ‘dat bleekgezicht leek zo’n makkelijke prooi’.
Een kind van vijf volgt in deze act precies hetzelfde stramien als een volwassene en – hoewel de optredens natuurlijk niet simultaan plaatsvinden – geeft het toch een beetje de indruk van admiraalzeilen of formatievliegen. Exact dezelfde bewegingen uitvoeren. Heel knap eigenlijk.

Overigens ook wel aardig om te melden. Als je niet op tijd in de gaten hebt dat ze jou moeten hebben en je dreigt ze zomaar voorbij te lopen, dan gaan ze je aandacht trekken. Opnieuw een heel begrijpelijke actie. Echter de invulling van deze taak is een andere dan die, welke wij gewend zijn. Hier geen ‘hoi!’, ‘hallo!’, ‘meneer!’, of wat dan ook. Hier wordt gesist : ‘pssssssssssssssssssssssttttt .... !’.
Ken je die act van Wim Sonneveld, waarbij de notabelen van die plaats - waarvan hij de naam niet kan noemen, omdat het Amstelveen is - een voordracht bijwonen van een dokter, die allerlei akelige zweren vertoont? De restauratiehouder rent naar voren – bezorgd voor zijn handel die avond – en roept ‘hee, pssssst ... !’ En hij vraagt de man zijn lichtbeeld vertoning te staken. Het ‘pssssst ...!’gaat niet meer helemaal van harte en dat komt door zijn gebit, wat niet meer helemaal in originele staat verkeerd.
Afijn, ik hoef nu niet meer uit te leggen, dat in dit land – waar de tandheelkundige hulpverlening nog niet helemaal uit de verf is gekomen – de staat van de gebitten soms ook te wensen overlaat. Dit motiveert de Centraal Afrikaan echter niet om een andere route te kiezen. Misschien dat het bij mij extra binnendenderd, omdat ik zelf slis en me dus zou schamen om dat zo ten toon te stellen.

Gisteren ben ik, voor de derde maal in mijn loopbaan hier, aangehouden. Ik reed op de oude startbaan, die nu een brede weg dwars door de stad is. Halverwege zag ik op mijn helft gewapende oproerpolitie op de weg staan. De tegenliggers reden gewoon door. Ik was de enige auto aan mijn kant en ik wist niet wat de bedoeling was. Ik stopte dus bij de politie agenten om te vragen wat de bedoeling was.
Eén kwam geagiteerd naar me toegelopen. ‘Je rijbewijs!’, blafte hij. ‘Natuurlijk, agent’, antwoordde ik beleeft, ‘maar kunt u mij ook vertellen, wat er aan de hand is en wat ik moet doen?’. Er kwam een verhaal, wat ik niet helemaal begrepen heb, maar het had ermee te maken dat de president er was en dat ik daar nooit had mogen zijn.
Nou ja ...
Vervolgens stapte hij bij me in en zei dreigend dat we nu op weg gingen naar de brigade criminel. Hij wees de weg en begon me barse vragen te stellen.
‘Sinds wanneer was ik in het land?’. ‘Sinds vijf en twintig september’, antwoordde ik.
‘Aha, 2006?’, vroeg hij. ‘Nou, nee, dat is het nog niet’, antwoordde ik.
‘Oh, 2005. Dus dan ben je hier al ruim een jaar en dan zou je beter moeten weten!’, was zijn commentaar. ‘Nou excuses’, antwoordde ik, ‘maar dat is volgens mij nog maar net vijf maanden?’.
‘Ach ja, natuurlijk. Zeg, uit welk land kom je? Ben je soms Chinees?’. Nu begon ik hem toch echt onderzoekend aan te kijken. Ik zag, nog rook iets wat op dronkenschap zou kunnen wijzen, maar dit was toch wel buitensporig. Zeker, omdat er hier in de stad best wat Chinezen rondlopen en hij hield niet op met te benadrukken dat hij een goede opleiding tot politieman had genoten.
Ik legde hem uit dat ik uit Nederland kwam. ‘Ach, natuurlijk’, zei hij naar mijn rijbewijs kijkend, ‘daar ben ik trouwens nog niet geweest’. De sky leek bij deze man de limit. Het was niet mogelijk om me voor te bereiden op de volgende verrassing, die hij voor mij in petto had. Hij vroeg me nu hoe ik heette en ik wees hem op mijn geschreven naam, terwijl ik hem tegelijk uitsprak. Dat viel natuurlijk niet mee. Hij wees dan ook op de plaats, waar ik woon : Haarlem. Ik sprak het voor hem uit en ik legde uit dat ik daar woonde. Sindsdien heette ik voor hem meneer Haarlem, wat gemakkelijker was dan meneer Swellengrebel, wat natuurlijk gewoonweg waar is.
Na een tien minuten wees hij me naar de kant van de weg. Hij zette zijn helm af en hij begon uit te leggen dat ik zometeen vies veel geld ging betalen, omdat ik een ernstige overtreding had begaan. Maar hij was de vervelendste niet en hij zou me met vijftien duizend en een reprimande laten gaan.
Daarop vertelde ik hem hoe het volgens mij was gegaan en dat ik daaruit de conclusie trok, dat mij geen blaam trof. Hij kon dat niet ontkennen, maar toen zei hij er ijskoud bij dat hij de feiten dan wel zou verdraaien. Aha, maar dan ging ik ook vervelend doen en ik vertelde hem – net als bij de eerdere aanhouding – dat ik dan de gratis service van het vervoer van salarissen zou staken. En dat zijn chef Damango dan wel heel vervelende vragen zou stellen.
Zijn antwoord zorgde voor een vervelende en onverwachte verrassing. Damango? Ha, daar moest hij toch wel even om lachen. Damango was de chef van de gendarme en hij was van de politie .....
Daar zat ik met mijn mond vol tanden. Dus begon ik het verhaal, wat ik tegenover iemand ophang, die mij aardig lijkt maar nochtans om geld bedelt. Een goed verhaal, wat ik in de loop van de tijd heb opgepoets inclusief een flinke portie medeleven met de lijder in kwestie. Iets wat ik overigens geenszins speel.
Hij was zichtbaar onder de indruk en begon toen zijn lijdensverhaal, wat uiteindelijk natuurlijk uitmondde in het feit dat hij geen salaris kreeg.
Ik onderstreepte nogmaals mijn medeleven. Ik onderstreepte ook nogmaals, dat ik desondanks nooit of te nimmer geld gaf.
Daarop werd het stil. En het bleef een poos stil, terwijl hij voor zich uit staarde. Toen blafte hij ineens dat hij wachtte! Ik schrok wakker en ik vroeg hem waarop hij wachtte? Nou op die vijftien duizend natuurlijk.
Wat vermoeid nu – die mensen horen je geduldig aan, maar ze luisteren NOOIT – antwoordde ik dat ik, zoals ik net omstandig had uitgelegd, niet ging betalen. Niet aan hem en niet aan zijn baas. Ik had namelijk niks foutgedaan.
‘Dat zullen we nog wel eens zien’, riep hij uit. ‘Vooruit, naar de brigade criminel!’. En hij dirigeerde me dezelfde weg, die we net gekomen waren. Verbaasd vroeg ik mezelf af waar we dan zonet naar op weg waren geweest. Ik denk dat hij me gewoon willekeurig ergens heen liet sturen. Vlak voordat we weer bij de plek – waar het misdrijf had plaatsgevonden – kwamen, liet hij me weer stoppen. Hij zei nu iets zo zacht, dat ik hem niet kon verstaan. Ik stopte de motor en ik zei hem dat hij iets harder moest praten. Bevend haalde hij nu een doktersrecept te voorschijn, wat hij me toonde. ‘Ik moet medicijnen hebben en ik kan ze niet betalen’ zei hij verdrietig. Er was nu niets onechts meer aan deze man en ik hoefde er geen seconde over na te denken. Ik startte de auto en keerde. Hij keek verbaasd naar deze handelingen, waarop ik verklaarde dat we nu natuurlijk naar de apotheek gingen.
Hij heeft de hele heen- en terugweg God lof gebracht. En vertelt dat God mij wel uitbundig zou zegenen. Ik was onder de indruk van zijn oprechte opluchting. Maar na enige tijd kwam het feit, dat God mij de rest van mijn leven zou zegenen, mij wat onwerkelijk voor. Ik bracht hem weer met beide benen op de grond met de simpele constatering dat je God niet kan kopen. Iets wat hij in feite beweerde. Hij kon niet ontkennen dat in die stelling een grond van waarheid stak en hij bond dientengevolge wat in.
Ik heb hem daarna weer op zijn post afgezet en zijn collega’s keken verbaasd toe, hoe wij vriendschappelijk afscheid namen. Eén collega kwam naar mijn raampje toe om een verklaring van mijn goede humeur te krijgen. Toen ik hem die gaf vroeg hij natuurlijk prompt om een centje. Nu had ik evenwel voldoende tijd besteed aan uitleg met betrekking tot dit onderwerp en ik vroeg dan ook mijn inmiddels goed onderlegde politie vriend om zijn collega één en ander uit te leggen.

‘De humor ligt op straat, meneer’, zei Wim Sonneveld al en hij had schoon gelijk.

Thursday, March 09, 2006

 

Nijlpaarden bij la Gounda


 

De kapotte pont bij Rafai.


 

Bij de pygmeen


 

eindeloos veel hertjes bij la Gounda


 

Chenilles, eet smakelijk ....


Wednesday, March 08, 2006

 

De soep wordt niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend ...

Voorheen deed ik aan benzinebesparing, omdat het leuk was aan het eind van de maand een hoger saldo te zien. Maar nu werd het bittere noodzaak om elke druppel te sparen, zodat we met de bestaande reserves nog eens en nóg eens heen en weer konden.
Ik deed op een goed moment Mobaye – Bangui in bijna twee uur. Dat is een stuk langer dan de gebruikelijke anderhalf uur. Maar voor die afstand had ik maar veertig liter verbruikt, terwijl het standaard verbruik tussen de vijftig en de zestig liter per uur ligt.
Kijk, dan gaat het goed. Dat soort cijfers haal ik alleen maar als ik alleen ben, want de handelingen komen niet overeen met datgene wat een gemiddelde passagier van een luchtreis verwacht.
Ik dook meermalen zo’n torenende cumulus in en ik ontdekte gaandeweg, dat de Cessna 206 met twintig graden flaps uitstekende thermiekeigenschappen vertoont. Hij liet zich gewillig in dertig graden – helling – bochten draaien en dat alles met snelheden van hoogstens dertig knopen.
Wat de stijgsnelheden waren kan ik niet precies zeggen, want de variometer stond meestal volledig in de aanslag : tweeduizend voet per minuut. Voor zweefvliegers : ruim tien meter per seconde. Voor landrotten : een brommer, maar dan recht omhoog.
Of meer dus.
Interessant was ook bij tijd en wijle het uitbreken uit de wolken. Normaal is dat, alsof je bij een toneelvoorstelling zit. Ineens wordt het gordijn opengetrokken, met daarachter een onvoorstelbaar mooi decor. De eerste keer dat dat niet zo was, zat ik wel even te kijken : de voorruit was bedekt met een massieve laag ijs. Ongelovig keek ik naar de thermometer : min zes graden Celsius! Ook de stijlen en de vleugels zaten onder.
Nou ja ...
En dan maar weer in zweefvliegstijl - volgens McReady voor intimi – naar de volgende wolk gestoken. Heel animerend kan ik je wel zeggen.

Het volgende uitje naar M’Boki is niet doorgegaan. Het is namelijk zo, dat de leiding van Artsen zonder Grenzen Spanje in al haar wijsheid heeft besloten dat eenmotorige zuigermotor vliegtuigen té gevaarlijk zijn om mee te vliegen. Daarentegen zijn eenmotorige turbine vliegtuigen geen probleem. Ook de bejaarde tweemotorige bak van Minair is OK. Kosten dezes : vijf keer ons tarief. Ook de Caravan van Aviation sans Frontieres is niet voor de poes : ruim twee keer ons tarief.
Minair kan hetzelfde meenemen als ik. ASF kan veel meer meenemen dan ik. Daar krijg je dus nog wel waar voor je geld. Alleen is ASF de hele komende maand niet beschikbaar en zitten de mensen van AzG dus muurvast, want ze weten niet hoe ze het aan hun donateurs moeten verkopen als ze met Minair vliegen. Nou ja, het laatste woord is er nog niet over gesproken. Maar de mogelijkheid dat deze beslissing wordt teruggedraaid is niet heel groot. Heb ik van Emilio begrepen.

Het uitje met Helmut per auto naar Mobaye, hebben we uiteindelijk toch per vliegtuig gedaan. Helmut heeft geen tijd voor die flauwekul en bovendien bleek onze reserve toereikend te zijn. We hadden wat meer tegenwind dan we dachten en we kwamen - met dertig liter over - in Mobaye. Gezien het verhaal hierboven lijkt dat niet alarmerend, maar als beide meters inmiddels op hun stop ‘leeg’ staan is het niet heel comfortabel meer. Afijn met een halfuur reserve was het nog legaal.
Er is overigens een waarschuwingslampje, die onder andere gaat branden als de benzine op is. Dat lampje kan je dimmen, zodat je het niet meer ziet. Heeft Helmut me verteld. Ik heb opgemerkt, dat passagiers er zenuwachtig van worden als dat lampje brand. Dat lampje heb ik dus nu steeds uitstaan, want dat lampje begint al te branden bij zeven gallon. Omdat je twee tanks hebt, begint het lampje dus met 14 gallons effectief al te branden. En daar zitten we nu wel vaak onder ...

Vervolgens waren er nog drie zusters die naar Bangassou wilden benevens Kalil, die naar Mobaye wilde. Omdat Bangassou ook brandstof reserves had en daar eigenlijk wel vanaf wilde, omdat het anders te oud zou worden ging dat ook goed.
Het was de laatste vlucht voor het grote onderhoud en de vleugelvoorkant was me een doorn in het oog : één en al vlieg. Bij de vorige beurt heb ik juist die voorlijst eens goed in de was gezet en toen ik dan ook onderweg naar huis een goed ontwikkelde donderwolk tegenkwam kon ik de verleiding niet weerstaan. Het resultaat was een blinkende vleugelneus, waar geen vlieg meer op te bekennen was. De gladde waslaag onder het vuil zorgt voor weinig houvast. De rest was natuurlijk nu ook stofvrij, zodat ik de volgende dagen me – tijdens het onderhoud - helemaal wild kon poetsen op de vleugelbovenkant. De vorige keer was ik niet veel verder gekomen dan polijsten. Wel mooi, maar niet beschermd. Nu heb ik – tot ieders verbazing overigens – de hele bovenkant in de was gezet.
Tot ieders verbazing, want ‘de passagiers willen toch zien, dat het vliegtuig er verzorgd uitziet’ en de rest van het vliegtuig zag er niet uit. Dat was ook wel zo, maar tweederde van de draagkracht van de vleugel komt van de bovenkant en ik was dus bezig de vliegprestaties te verbeteren en niet met de schoonheid te verbeteren. Bovendien staat die bovenkant steeds in de zon te blikkeren, dus daar is enige bescherming niet overdreven.

Op de laatste dag van het onderhoud kwam in de ochtend een pater vragen of we die middag ook nog vertrokken?
Ach, ik was door de consternatie van het brandstofprobleem en het onderhoud helemaal vergeten dat ik gezegd had, dat we misschien wel weg konden als er brandstof was en als het onderhoud klaar was. We zouden met een vertegenwoordigster van Eglise en Detresse een rondrit maken langs verschillende bisdommen om projecten te inventariseren, waaraan eventueel een gift kon worden geschonken door EeD.
De eerste halte – Kaga Bandoro – was al in het water gevallen vanwege ons eerder genoemd probleem. Die horde was per auto genomen. Maar nu zouden we – via Kembe – naar Alindao en het zou toch wel fijn zijn als .... Hoewel ik er eerst geen gat in zag, ging ik even later nog eens tellen en tot mijn verbazing zouden we het best halen.
Opgetogen togen we de volgende dag naar Kembe. Helaas. Zowel mevrouw Christine als pere Andre waren niet tegen de turbulentie bestand en hebben het grootste deel spugend afgelegd.
Van tevoren wijs ik dan de blauwe spuugzakken aan. Vaak komt er zo’n minachtend gebaar zo van ‘dat is voor watjes’. Vervolgens komt de eerste tik turbulentie. Als ik dan uit mijn ooghoeken een onbeheerste schrikbeweging zie, weet ik wel hoe laat het is.Hoe stoerder de afwijzing van de spuugzak was, hoe meer ik dan op mijn hoede ben. Sommigen presteren het om tot op het moment van spugen te beweren dat ze nergens last van hebben. Met daarna een hoop ellende. Tot nog toe heb ik steeds de zak op tijd weten te pakken. Maar het is opletten en boffen.

In Kembe troffen we bisschop Peter van Alindao, die ons kwam ophalen. Ook Yvonne was er. Zij is fysiotherapeut (uit Duitsland, zeven-en-twintig jaar) en ze was hier al eens een jaar vrijwilligster geweest. Ze was daarna terug gegaan, maar ze had al heel gauw in de gaten, dat het leven in Europa niet meer voor haar was. Na een half jaar – relatie van dertien jaar afgebroken, hoezo ‘hooked’ - is ze teruggekeerd. Ditmaal voor twee jaar. In de hoop dan misschien wel uitgekuurd te zijn. Ik was erbij dat ze Kembe binnenkwam en het was ontroerend om te zien hoe groot en klein op haar afgestoven kwam : ‘jongens, Yvonne is terug!’.
Ze was met de bisschop vanuit Bangui met de auto op weg gegaan. Onderweg waren ze haar grote weekendtas verloren. Dat was wel heel erg zuur. Als je twee jaar lang in ‘the back of beyond’ zit wil je in elk geval die paar vertrouwde spulletjes, die je hebt meegenomen wel om je heen hebben. Wat dat betreft besef ik ineens dat ik – hoewel ik Bangui vaak verfoei – wel in contact met de rest van de wereld sta. En hoe belangrijk dat voor mij is.
Ik bewonder het schijnbare gemak waarmee ze het verlies leek op te nemen. Ze heeft het ook nog niet helemaal opgegeven : er gaat binnenkort een auto naar Bangui. Zij zal dan meegaan en tussen Grimari en Sibut – waar het gebeurd is – gaan zoeken. Pffff, een speld in een hooiberg.

Tachtig kilometer verderop ligt Alindao en het was een prachtige rit. Alindao ligt in het gebied van de Banda stam. Deze mensen hebben ronde hutten in plaats van rechthoekige. Daardoor is uiteraard ook de dakconstructie dramatisch anders. Het midden eindigd in een klein gat, zoals bij een tipi. De bovenrand van de ronde muur lijkt veel op de kantelen van een kasteel. Hierdoor ontstaat een permanente luchtstroom langs de binnenkant van het dak, die uiteindelijk bij het gat het huis verlaat. Daardoor is het er altijd koel, alsof het huis een dikke stenen muur had. De luchtstroom schijnt zelfs zo sterk te zijn, dat het niet echt inregent.
Hier heb ik ook voor het eerst thermietheuvels gezien, zoals ik dat tot nog toe alleen in Zaire – vanuit de lucht - had gezien. Daar zie je kleine heuvels vlak naast elkaar, zover het oog reikt. Net een eierdoos. Nu zag ik ze van de grond en het is een raar gezicht. Ze lijken op een molshoop, alleen zijn ze ongeveer vijf meter hoog. Je kan je voorstellen, dat een boer het beeld, vanuit zijn nachtmerries, wel kent.
Alindao is een – van Bangassou afgesplitst – bisdom. Sinds een jaar. En daarom valt er hier heel wat op poten te zetten. Daartoe zijn er ook twee nieuwe vrijwilligers aangetrokken : Bernard (Duits) en Marie-Louise (Frans). Deze keer hebben we het over een stel van gepensioneerde leeftijd. Ze hebben hun hele leven voor een Duitse organisatie gewerkt, die zich met ontwikkelingssamenwerking bezig houdt. Ooit waren ze in de C.A.R. begonnen. Onafhankelijk van elkaar. Ze waren elkaar hier tegengekomen en ze waren van elkaar gaan houden. Ze waren door een pater in Bangui gehuwd. Die pater was nu de nieuwe bisschop van Alindao. En zo was de cirkel weer rond.

Overigens, voor geinteresseerden : de organisatie, waar deze twee voor werkten was www.gtz.de Er werken ongeveer 1500 mensen onder deze paraplu over de hele wereld.
De organisatie, waar ze nu door uitgezonden waren is – net zoals Yvonne trouwens – www.ladcc.org Voor deze club werken ongeveer 250 mensen.
Een overkoepelende organisatie – met links naar meerdere uitzendorganisaties - is www.coordinationsud.org
Dus als er mensen zijn , die enthousiast zijn geworden, dan heb je hier een paar aardige ingangen. Ik heb trouwens geen idee of wij in Nederland ook zoiets hebben. Ik heb wel eens iets van Stichting Nederlandse Vrijwilligers gehoord.
O ja, als je uitgekeken bent op deze weblog, dan moet je eens kijken bij www.websitecontent.nl/uzima waar een collega van mij – uitgezonden door Piloten zonder Grenzen en werkzaam voor Terre des Hommes in Kenia – hele mooie verhalen vertelt. Ik heb wel eens de indruk dat hij heel wat relevanter bezig is dan ik, maar ja ...

Mevrouw Christine en pere André hebben nog een ambitieus programma. We zijn donderdagmorgen in Kembe aangekomen. Na een welkome en heerlijke maaltijd bij de zusters zijn we met de auto naar Alindao gereden. Daar heeft Christine nog met wat mensen kunnen praten en daarna was het al tijd voor het avondeten. De hele volgende dag heeft zij van hot naar haar gerend om allerlei dingen te bekijken en te bespreken. De zaterdagmorgen zouden we dan naar Bangassou gaan om daar de boel te inventariseren. Dat ging nog met de benzine, die we in de tanks hadden. Bovendien hadden we via de radio gehoord, dat ze in Bangassou nog tweehonderd liter benzine hadden. Als ik die allemaal zou meenemen, zou ik zelfs nog de gewenste trip, maandag en dinsdag, naar Bosangoa kunnen maken.
Het kostte wat hoofdbrekens en wat verwarrende communicatie via de radio (kriiieeooet .... krrrr ..... waaáát ... krr.. of je PEUT hebt .... kkrrrrr .... PEUT! .... krrrr .... hoeVEEL? ... enzovoorts), maar uiteindelijk waren we eruit. Het zou super worden. Allemaal op zijn pootjes.
Echter, zaterdagmorgen lag mevrouw Christine met spit in bed : heel veel pijn en het rechterbeen bewoog helemaal niet meer. De dokter kwam en zei, dat ze in elk geval heel stil moest blijven liggen.
Maandagmorgen kon ze weer een beetje lopen.

In de tussentijd was er weer veel verwarrende communicatie via de radio geweest.
Eerst wilde Bangassou persé, dat mevrouw Christine tot maandagmorgen bleef. Dit werd mij weer doorverteld door pere Bernard, omdat ik Bangassou niet rechtstreeks kon verstaan.
In het volgende radiorondje kostte het ruim een kwartier om Bangassou aan zijn verstand te peuteren, dat het niet ging omdat mevrouw Christine zondagmiddag een onderhoud in Bangui met bisschop Matthos van Bambari had.
Dit bericht had ook voor Mobaye weer verwarrende consequenties : ‘... maar je kan zondagmorgen helemaal niet langskomen, want dan zit ik in de kerk! ... ’. ‘ ... Nou, dan slaan we Mobaye toch gewoon over ... ’. ‘ .... Waaat .... krrieoe .... zeg .. krrr .... je ...’. Enzovoorts.
Ze waren erg teleurgesteld, in Bangassou, maar ja ...
Toen weer later : ‘... zeg, we komen helemaal niet meer .....’
Nou dat heeft wat communicatie tussen Bangassou, Mobaye en Alindao opgeleverd. Maar toen ze het eindelijk begrepen hebben, hebben ze zich er sportief bij neergelegd en ze hebben mevrouw Christine oprecht beterschap gewenst.
Bij het volgende radiorondje was er weer wat : ze hadden een zieke op Mobaye, of die er nog bijpaste? Nu had ik gezegd, dat ik direct naar Bangui zou gaan om mevrouw Christine niet extra te belasten. Maar ja, een zieke is natuurlijk een andere overweging. En inmiddels hadden we het over maandagmorgen in plaats van zondagmorgen, dus was pere Ben ook niet meer in de kerk.

In al die tijd heb ik me best vermaakt. Ik had de twijfelachtige eer te slapen in dezelfde kamer als de president, die hier - ter ere van het feest van de onafhankelijkheid - op bezoek was geweest.
Alindao is een mooie plaats. Het ligt half in de heuvels en je hebt dus hier en daar een mooi uitzichtje. Er is bovendien een vliegveld. Natuurlijk ben ik daar op de eerste dag heen gewandeld. Het is altijd weer verbazend hoe de mensen reageren als je de benenwagen neemt. Natuurlijk moest ik op verschillende momenten de weg vragen en als je dan bevestigt dat je inderdaad dat hele eind – vijf kilometer, pfffffff .... - van plan bent te gaan lopen, dan kunnen ze het bijna niet geloven. Alsof je gehandicapt bent. Zelf zien ze er niet tegenop ’s morgens naar een grote markt dertig kilometer verderop te lopen. En terug natuurlijk. En dat soms twee maal op een dag! Maar dat zijn de vrouwen en kinderen vooral die dat doen. Met een zware daklast en vaak ook nog een dikke buik. Overigens interessant als je ze per auto passeert. Normaal kijkt een wandelaar dan om, om te kijken of de auto wel goed stuurt. Ikzelf vertrouw het in elk geval bijna nooit. Deze mensen doen een stap opzij en blijven star voor zich uit kijken. Natuurlijk vanwege hun daklast. Maar het ziet er raar uit.Het vliegveld is op zich een mooi veld. Aan de uiteinden gemarkeerd met in de grond gegoten betonnen randen. Helemaal chique vind ik het feit dat ook de baannummers (magnetische orientatie) in beton gegoten zijn. Dat heb ik nog nergens gezien. Het ziet er niet uit alsof het veel werk zou kosten om hier weer een vliegveld van te maken.
Later blijkt dat de bisschop er nu gewoon geen behoefte aan heeft. Hij heeft meer dan genoeg aanloopkosten met zo’n nieuw bisdom, wat hem in de schoot is geworpen met een ‘Nou, veel plezier! Je red je wel, he?’. Het is even leuk zo’n paars petje en een handdruk van de paus, maar daarna valt de werkelijkheid rauw op je dak.
De weg naar Bangui gaat op dit moment wel en hij maakt daar veel gebruik van door met zijn auto allerlei benodigdheden te halen uit Bangui. Als ik in Bangui ben zie ik hem dan ook vaak op St Charles, waar hij dan logeert. Het is een gezellige vent. Veel meer een bouwvakker dan een bisschop. Maar hij doet het alletwee.
Ik loop langs een bos met van die grote molshopen. Zo in het bos verscholen doet het denken aan bunkers. Het is een kaal bos. De bladeren zijn gevallen, omdat de droge tijd te weinig vocht voor de bladeren levert. Daardoor doet het erg Europees aan en toch is er iets raars. Het licht klopt niet. Even denk ik aan de zonsverduistering, die hier zou zijn. Zo’n soort licht is het. Herinner je maar een paar jaar geleden. Maar bij navraag blijkt de zonsverduistering in november te zijn geweest. Ze kijken er hier naar, door in een schaaltje water te gieten. Ze kunnen dan zonder problemen naar het spiegelbeeld van de zon kijken. Daar had ik – met mijn kodakrolletje indertijd – nog niet aan gedacht.
Later loop ik weer langs het bos en dan zie ik het ineens. In Nederland wordt een kaal bos altijd vanuit een hoek beschenen door de zon. Hier komt de zon recht van boven. Het is een bos zonder schaduw. Heel onwerkelijk.
Sinds ik naar Berberati ben geweest met pere Philip, kom ik hem overal per toeval tegen. Het is een ontzettend vrolijke en bevlogen Afrikaan. Alindao is zijn thuisbasis, dus het verbaast me niet dat ik hem ook hier tegenkom. Hij zit barstensvol met verhalen. Zo is hij ook in Turkana, Kenia geweest. Lodwar, de basis van Terre des Hommes kent hij ook. Daar zou ik ook graag eens kijken. Hij vertelt van geweld. Wat mij meer beangstigd – en waar ik nog niks van gehoord heb – is dat ie elke avond met zijn voeten in de lucht op een stoel zat. En niet omdat hij vermoeide benen had. Maar omdat het op de grond krioelt van de giftige spinnen. Brrrrr .... ik hou helemaal niet van spinnen.
Zondag ga ik met hem mee naar één van de hem toegewezen kapelletjes, waar hij de mis opdient. Het is altijd weer interessant om zo’n nieuwe omgeving in je op te nemen. Je kan duidelijk merken wanneer we zijn gebied inrijden. Alle mensen groeten enthousiast. De kerk is een beetje vergane glorie. De muur is nog wel mooi, maar het dak stelt niet veel meer voor. Vooral lastig in de regentijd volgens Philip.
Een jongen van ongeveer twintig jaar profileert zich als koorleider. Gebiologeerd kijk en luister ik. De jongen heeft een prachtige stem en een natuurlijk overwicht, waarvan ik onder de indruk ben. Het koor als geheel volgt hem als een eenheid en ze produceren samen echt mooie muziek. Er gebeurt hier in de kerk soms echt iets, wat ik Nederland op de één of andere manier niet zie gebeuren. Ik zou er geen naam aan kunnen geven, maar ik beleef hier in elk geval meer, terwijl ik er toch meestal niet veel van begrijp.
Ik tref in een verborgen hoekje op de missie ineens een schat aan Nederlandse boeken. Geweldig vind ik dat. In Nieuw Guinea was dat ook soms zo. Een totaal vervallen missiepost, waar je dan – door slecht weer - kwam vast te zitten en waar dan ineens allerlei Nederlandse boeken waren. Alsof je een schat vind. Ik snap, dat dat niet voor iedereen zo werkt, maar ik ben dol op lezen en ik lees me hier dan ook helemaal te pletter. Heerlijk. Een klein gedeelte heb ik per vliegtuig al meegenomen en de rest komt per auto. Ik ben in maison St Charles een zeer uitgebreide Nederlands/Engelse bibliotheek aan het aanleggen.

En toen gingen we per auto weer van Alindao naar Kembe. In Kembe bleek er nu ook een onaangekondigde zieke zuster te zijn, die meemoest en zo zaten we uiteindelijk weer gezellig vol. Omdat we – zoals gewoonlijk – hoog terugvlogen is er op de terugweg niet gespuugd, want : des te hoger des te rustiger. Op het laatst was het niet te vermijden dat we nat werden. We waren nog maar net voor de bui binnen.
Hmmmm, dat klinkt onlogisch als ik het nu zo teruglees. We komen uit het oosten, net als de wind. We passeren door een regenfront dat zich westwaarts beweegt. Vervolgens gaan wij op de grond stilzitten en worden wij dus door het regenfront weer ingehaald.
Snap je?
Daarna heeft het continue geregend en geonweerd tot diep in de nacht. Het lijkt wel of de regentijd al is aangebroken. Maart is de laatste maand van de droge tijd.
Bij aankomst stond Minair te tanken. Dus ik was buitengewoon vrolijk – de rest van de dag – want dat betekende dat er weer benzine was.
Echter, de volgende dag bleek dat het om een medische evacuatie vlucht was gegaan, waarvoor de militaire reserve mocht worden aangesproken. Afgelopen vrijdag was er een Fransman in het binnenland overleden aan malaria. Enige dagen ervoor was het verzoek tot medische evacuatie gekomen. Maar dat was onmogelijk geweest, omdat er geen benzine was. En de kerosine vliegtuigen waren niet beschikbaar.
Nu wordt Total voor het gerecht gedaagd ...
De kranten staan er vol van. Dat de Centraal Afrikanen steken laten vallen, dat weten ze nu wel. Maar dat een Fransman dood gaat als gevolg van het mismanagement van een Franse maatschappij. Dat is toch wel bijzonder.
De conclusie is misschien wat kort door de bocht, maar het is niet moeilijk om de aantrekkingskracht van deze stelling op de Centraal Afrikanen mee te voelen.

Bijna had ik – in Mobaye – de zieke niet meegenomen. Het was een Libanees, die al vijf dagen malaria had. Hij kon geen pillen slikken, want alles wat hij innam, ging er linea recta weer uit. Nu zijn de Libanesen in Mobaye ineens schavuiten gebleken en daarom had pere Ben tegen mij gezegd, dat er voorlopig geen Libanees meer inkwam.
In dit geval had hij een uitzondering gemaakt. De Libanees moest wel vóór instappen betalen. Op het moment supreme had hij natuurlijk geen geld bij zich. Hij zag er ook niet heel beroerd uit en toen wist ik nog niet wat hij had. Ik had hem bijna geweigerd : pere Bernard was echt heel specifiek geweest.
Achteraf denk ik niet dat deze man het lang overleefd zou hebben, al vijf dagen ernstig ziek zonder eten en zonder medicijnen. Het was een wonder dat hij uberhaupt nog op zijn benen stond. En met het precedent van de overleden Fransman, zou een bewuste actie van ‘laten staan’ wel heel direct tot een veroordeling leiden ...

Het is mango tijd. Iedereen heeft er rijkhalzend naar uitgekeken, maar nu is het dan zover. Mango bomen zijn mooie, grote bomen met heel veel lommerrijk loof. Van onder tot boven hangen ze nu vol met heerlijke, rijpe mango’s. Van de minder rijpe mango’s kan je een heerlijke moes maken. Bij alle andere vruchten staat er altijd wel iemand bij, die het eigendomsrecht opeist. Mango’s zijn er echter zoveel, dat er meer dan genoeg is voor iedereen.
Met lange bamboestengels – soms meerdere samengebonden, soms met aan het einde een soort collectezakje – wordt door Jan en alleman gehengeld. Schooljeugd gaat met uitpuilende zakken naar school. Sommige gaan er prat op dat ze ‘er wel veertig per dag’ op kunnen.
Het summum is dan, dat ik bij het uit de auto stappen, aangehouden word door een jeugd met een mango in zijn mond : ‘Hee, bleekgezicht ... smak ....’ zegt hij, ‘heb je ... smak ... wat geld voor me, want ik heb ... smak .... zo’n honger ..... smak .....’.
Nou ja ...

This page is powered by Blogger. Isn't yours?