Wednesday, November 30, 2005
Vogelvlucht
Bij tijd en wijle realiseer ik me met een schok, dat het allemaal echt is, wat ik beleef. Soms moet ik mezelf knijpen om me te realiseren dat dit allemaal niet een mooie droom is. Ik ben erg blij en gelukkig dat ik hier ben.
En soms zijn er ook wel echt bijzondere dingen. Zoals laatst, toen ik op honderd meter hoogte al een gesloten wolkendek indook. Zo’n vijfhonderd meter verder omhoog kwamen we er bovenuit. Zover het oog reikte was het hetzelfde en toen we honderd mijl verderop weer naar beneden gingen was het weer vijfhonderd meter prut en de laatste honderd meter zicht. Ik vertel het zo uitgebreid omdat hetgeen ik boven de wolken zag anders niet erg bijzonder is. We zagen boven de wolken namelijk een horde zwaluwen – ofzoiets – kennelijk op jacht en niet op trek. En hoe zouden die nu door die wolken zijn gekomen? Hoe wisten ze op hun reis naar boven waar de aarde was en waar de lucht. Het was een onaards schouwspel.
Astianax – nee hij is niet uit Asterix weggelopen – is een stagiair uit Gabon, die in Bangassou stage zal gaan lopen (om pater te worden) en die hier nu al een maand op papieren wacht om dat te mogen gaan doen. We wandelen samen vaak in Bangui rond en ik neem hem soms op sleeptouw, zodat hij zich niet zo verveelt. Laatst merkte hij geamuseerd op, dat de meeste mensen mij aanspreken met ‘mon pere’. Óf ik heb de uitstraling van een pater of de meeste blanke mensen hier zijn pater. Ik weet het niet en het valt me allang niet meer op. Ik vind het in elk geval een leukere betiteling dan het ‘mon commandant’, wat ze ook wel eens gebruiken. Ze zijn hier erg blij met strepen, hetgeen erin resulteert dat ik ze (bijna) nooit meer draag.
Afgelopen maandag heb ik de radar – die kapot was – op de post gedaan. Dat had nogal wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk is het toch gelukt. Verder heb ik een prijslijst bij artsen zonder grenzen gedropt. Artsen zonder grenzen - Spanje - zit er al een hele poos, maar er is een nieuwe club bijgekomen : artsen zonder grenzen – Holland! Spanje zit in en om M’Boki en houdt zich bezig met malaria en de tse tse vlieg die de slaap ziekte veroorzaakt (als ik het niet helemaal goed zeg, dan moet je het mij maar niet kwalijk nemen, ik ben geen dokter). Holland gaat iets dergelijks doen, maar dan meer in het noorden. Overigens hoorde ik op de wereld omroep voor de verandering een relevant bericht, namelijk dat ze een vaccin tegen malaria aan het ontwikkelen zijn. Ik ben benieuwd.
De rest van de dag ging op aan mensen, die komen aanlopen om nog wat af te geven : post – al of niet met geld. De mensen met geld doen me nadrukkelijk een beetje denken aan de ‘vieze man’ van Koot en Bie. Zo’n beetje half fluisterend, zo’n beetje om zich heen glurend. Maar ze komen dan ook gewoon over straat aanlopen met soms wel drie miljoen in een plastic zak, dus op zich is er wel enige reden voor een dergelijk gedrag. Maar het blijft lachwekkend.
De vlucht – dinsdag – is er om vier dames van Mobaye naar Bangui te brengen. In eerste instantie is het soeur Lourdes, die wel mee wil naar Bangassou (is voorbij Mobaye en dus op de goede weg). Omdat ze alleen is en een heleboel medicamenten heeft, geef ik haar te kennen dat – als de situatie zo blijft – ze waarschijnlijk veel medicamenten zal kunnen meenemen. Helaas, vervolgens komt soeur Marguerite, die ook naar Bangassou wil. En als klap op de vuurpijl wil soeur Marie Monique naar Kouango. Nu is dat maar drie kwartier hiervandaan, maar soeur Marie Monique is altijd ‘bepakt en bezakt’. Dus dat wordt delen. En zo wordt het – tussen alle bedrijven en pakjes door (het lijkt wel Sinterklaas, helaas is het allemaal niet voor mij) – avond. Er komt nog een gendarme voor mij en aan zijn schichtige houding herken ik de zoveelste gelddrager. Tijdens zijn bezoek gaat mijn telefoon : Emilio van artsen zonder grenzen wil ook mee – naar M’Boki. Even moet ik slikken, maar dan zeg ik hem dat hij van harte welkom is. In Nederland was artsen zonder grenzen al één van die organisaties, waarvan ik vond dat ze goed bezig waren en om ze dan in het echt te zien is bijna net zo gaaf als dat je een Olifant ziet. Maar dat betekent wel dat ik een aantal mensen moet teleurstellen. Soeur Lourdes neemt het sportief op en soeur Marie Monique moppert – zoals gewoonlijk. Ik weet haar te troosten door haar de volgende morgen om zes uur op te halen met al haar spullen. We gaan gewoon kijken, waar het schip strand. Ik heb natuurlijk ook voor soeur Lourdes wat spulletjes meegenomen, anders vind ik het niet eerlijk. Soeur Marguerite beloofde weinig mee te nemen en Emilio zei ook alleen een klein rugzakje bij zich te hebben. Afijn, dat blijkt altijd meer te worden. En zo eindigden we met dat iedereen ook nog allerlei spullen op schoot had. We hadden een hele poos nodig om gewoon alleen maar te gaan zitten. Het was echt passen en meten. En toen kwam – wat verlaat – Emilio. Hij had niet één, maar twee rugzakken en bovendien nog twee dozen met gebak. Hij vroeg of ik erge haast had, want hij was nog iets vergeten. Hij ging in de omgeving van M’boki namelijk een beetje rondreizen en hij was zijn tenten vergeten. Twee stuks. Nou had ik geen haast en bovendien vind ik het erg bewonderenswaardig als je in dit land wilt gaan kamperen. Alhoewel, in Europa kamperen is vaak ook geen pretje, als je het sec bekijkt. Als kampeerder heb je echter recht op ontbering en zo kom je dan toch nog aan je trekken. Nou ja ....
De tenten vielen gelukkig weer mee, maar het was echt een mooi gezicht. Stel je maar een Eendje voor, vol met studenten gepropt.
En toen kwam meneer Beers aangelopen. Meneer Beers is een hele aardige Zuid Afrikaan, op zoek naar diamanten. Of ik iemand mee kon nemen naar Bangassou, zijn vliegtuig zat nogal vol. Ik hoefde slechts opzij te schuiven, zodat hij een onbelemmerd zicht op het interieur van onze Cessna had. Nog nagiechelend zei hij dat hij wel een andere oplossing zou bedenken.
Afijn, we hebben tot Kouango onze adem ingehouden en daarna ging het van een leien dakje. Vanaf Bangassou was het traject helemaal nieuw voor mij en bovendien vol van belofte. Iedereen had mij verzekerd dat tussen Bangassou en M’Boki de olifanten, giraffen, enzovoorts in rotten van drie stonden opgesteld. Ook Emilio wilde graag beesten zien, dus hebben we – in verband met economische overwegingen en de heersende tegenwind – besloten om niet ál te hoog te gaan. Ik heb dat nadrukkelijk overlegd, omdat het op die hoogte wel heftig turbulent is, maar Emilio wilde graag meehelpen met kostenbesparende maatregelen.
Hoewel het een prachtige tocht werd, met afwisselend en veranderend terrein, hebben we geen enkel beest gezien en dat was wel een beetje een teleurstelling. Inmiddels waren we – haast ongemerkt - wel een heel eind gekomen. Zeg maar van Haarlem naar Lyon. Zoiets. Artsen zonder grenzen heeft een aantal vaten benzine ter plaatse en dat is maar goed ook, want - hoewel ik long range tanks heb – kan ik een retourtje Bangui-M’Boki-Bangui zonder tanken toch wel vergeten.
Op de terugweg naar Mobaye – zeg maar van Haarlem naar Nancy – heb ik het maar op mijn gemak op hoogte gedaan. Het is heel apart om tijdens het klimmen de grondsnelheid op te zien lopen – als gevolg van de overheersende meewind op dit traject (de Harmattan). Op de (lucht)snelheidsmeter staat een constante waarde van negentig knopen. Op de GPS loopt de grondsnelheid op tot honderdvijfenveertig knopen. Zeg maar tweehonderdvijftig kilometer per uur. Maar op een kleine vijf kilometer hoogte lijkt het toch allemaal nog redelijk kalm te gaan. Ruim twee uur genieten-van-prachtige-uitzichten later (inmiddels half vijf) schudde Helmut me hartelijk de hand. We hebben langzamerhand een hele plezierige verstandhouding opgebouwd.
Het was nog geen week geleden dat ik van Penge terugliep naar Mobaye. Onderweg was ik onder de indruk van de mooie koffieplanten met die halfrode koffiebonen eraan. Nu stonden ineens al die koffieplanten in de bloei. Prachtige witte bloemen, die heerlijk geuren.
Helmut wist weer een paar verhalen te vertellen, als gevolg waarvan hij altijd met een stukje aggressie en adrenaline zit, die hij niet goed kwijt kan. Hij lijkt dientengevolge wel eens op een gekooide tijger. Deze keer was er iemand van een wat verderop gelegen parochie op bezoek gekomen. Vlak voordat hij bij Helmut aankwam werd hij door de gendarme – die hem niet kende – aangehouden. Hij moest zijn papieren laten zien en ongelukkigerwijs zat daar ook een briefje van vijfhonderd bij. Dat was hij dus gewoon kwijt.
Nog navranter was het verhaal van een man wiens varken was gestolen. De dief werd gevonden en hij werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van dertigduizend francs. Hij betaalde ze aan de gendarme. De bestolen man heeft het geld nooit ontvangen. Dertigduizend francs is wel een behoorlijk maandsalaris.
Het is inderdaad genoeg om jezelf bij tijd en wijle op te vreten.
Woensdag ben ik met de zusters naar Bangui gegaan. Voor soeur Monika en soeur Alfreda was het echt een uitje. Voor de andere twee was het een weemoedig afscheid. Van Mobaye. Maar aangestoken door de feeststemming heb ik ze hun eigen plek vanuit de lucht laten zien, wat natuurlijk altijd een kaskraker is. En vervolgens kwam ik op het idee om bij de zusters van Kouango aan te leggen voor de koffie. Werkoverleg zeg maar.
Kouango is - met zijn missiepost aan de rivier (van twee kilometer breed!) en de landingsbaan dóór het dorp - voor mij steeds opnieuw een heel bijzondere ervaring. Maar de zusters van Mobaye bleken er nog nooit te zijn geweest en voor hun – die alleen gewend waren aan hun eigen afgelegen baantje in de wildernis – was het een ware eye opener.
Morgen is het een nationale feestdag. De onafhankelijkheid wordt gememoreerd. In Bangassou wordt een partijtje gegeven ter waarde van honderdmiljoen francs. Ook hier in Bangui wordt het nodige uit de kast gehaald. Maar in Mobaye wordt de nationale onafhankelijkheid pas de achtste december gevierd. Eerder kan er onmogelijk een minister worden gevonden om acte de presence te geven. Reden voor Helmut om zich weer geweldig op te winden : het is een feest van alle mensen en niet ter ere van een paar omhooggevallen types ......
En soms zijn er ook wel echt bijzondere dingen. Zoals laatst, toen ik op honderd meter hoogte al een gesloten wolkendek indook. Zo’n vijfhonderd meter verder omhoog kwamen we er bovenuit. Zover het oog reikte was het hetzelfde en toen we honderd mijl verderop weer naar beneden gingen was het weer vijfhonderd meter prut en de laatste honderd meter zicht. Ik vertel het zo uitgebreid omdat hetgeen ik boven de wolken zag anders niet erg bijzonder is. We zagen boven de wolken namelijk een horde zwaluwen – ofzoiets – kennelijk op jacht en niet op trek. En hoe zouden die nu door die wolken zijn gekomen? Hoe wisten ze op hun reis naar boven waar de aarde was en waar de lucht. Het was een onaards schouwspel.
Astianax – nee hij is niet uit Asterix weggelopen – is een stagiair uit Gabon, die in Bangassou stage zal gaan lopen (om pater te worden) en die hier nu al een maand op papieren wacht om dat te mogen gaan doen. We wandelen samen vaak in Bangui rond en ik neem hem soms op sleeptouw, zodat hij zich niet zo verveelt. Laatst merkte hij geamuseerd op, dat de meeste mensen mij aanspreken met ‘mon pere’. Óf ik heb de uitstraling van een pater of de meeste blanke mensen hier zijn pater. Ik weet het niet en het valt me allang niet meer op. Ik vind het in elk geval een leukere betiteling dan het ‘mon commandant’, wat ze ook wel eens gebruiken. Ze zijn hier erg blij met strepen, hetgeen erin resulteert dat ik ze (bijna) nooit meer draag.
Afgelopen maandag heb ik de radar – die kapot was – op de post gedaan. Dat had nogal wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk is het toch gelukt. Verder heb ik een prijslijst bij artsen zonder grenzen gedropt. Artsen zonder grenzen - Spanje - zit er al een hele poos, maar er is een nieuwe club bijgekomen : artsen zonder grenzen – Holland! Spanje zit in en om M’Boki en houdt zich bezig met malaria en de tse tse vlieg die de slaap ziekte veroorzaakt (als ik het niet helemaal goed zeg, dan moet je het mij maar niet kwalijk nemen, ik ben geen dokter). Holland gaat iets dergelijks doen, maar dan meer in het noorden. Overigens hoorde ik op de wereld omroep voor de verandering een relevant bericht, namelijk dat ze een vaccin tegen malaria aan het ontwikkelen zijn. Ik ben benieuwd.
De rest van de dag ging op aan mensen, die komen aanlopen om nog wat af te geven : post – al of niet met geld. De mensen met geld doen me nadrukkelijk een beetje denken aan de ‘vieze man’ van Koot en Bie. Zo’n beetje half fluisterend, zo’n beetje om zich heen glurend. Maar ze komen dan ook gewoon over straat aanlopen met soms wel drie miljoen in een plastic zak, dus op zich is er wel enige reden voor een dergelijk gedrag. Maar het blijft lachwekkend.
De vlucht – dinsdag – is er om vier dames van Mobaye naar Bangui te brengen. In eerste instantie is het soeur Lourdes, die wel mee wil naar Bangassou (is voorbij Mobaye en dus op de goede weg). Omdat ze alleen is en een heleboel medicamenten heeft, geef ik haar te kennen dat – als de situatie zo blijft – ze waarschijnlijk veel medicamenten zal kunnen meenemen. Helaas, vervolgens komt soeur Marguerite, die ook naar Bangassou wil. En als klap op de vuurpijl wil soeur Marie Monique naar Kouango. Nu is dat maar drie kwartier hiervandaan, maar soeur Marie Monique is altijd ‘bepakt en bezakt’. Dus dat wordt delen. En zo wordt het – tussen alle bedrijven en pakjes door (het lijkt wel Sinterklaas, helaas is het allemaal niet voor mij) – avond. Er komt nog een gendarme voor mij en aan zijn schichtige houding herken ik de zoveelste gelddrager. Tijdens zijn bezoek gaat mijn telefoon : Emilio van artsen zonder grenzen wil ook mee – naar M’Boki. Even moet ik slikken, maar dan zeg ik hem dat hij van harte welkom is. In Nederland was artsen zonder grenzen al één van die organisaties, waarvan ik vond dat ze goed bezig waren en om ze dan in het echt te zien is bijna net zo gaaf als dat je een Olifant ziet. Maar dat betekent wel dat ik een aantal mensen moet teleurstellen. Soeur Lourdes neemt het sportief op en soeur Marie Monique moppert – zoals gewoonlijk. Ik weet haar te troosten door haar de volgende morgen om zes uur op te halen met al haar spullen. We gaan gewoon kijken, waar het schip strand. Ik heb natuurlijk ook voor soeur Lourdes wat spulletjes meegenomen, anders vind ik het niet eerlijk. Soeur Marguerite beloofde weinig mee te nemen en Emilio zei ook alleen een klein rugzakje bij zich te hebben. Afijn, dat blijkt altijd meer te worden. En zo eindigden we met dat iedereen ook nog allerlei spullen op schoot had. We hadden een hele poos nodig om gewoon alleen maar te gaan zitten. Het was echt passen en meten. En toen kwam – wat verlaat – Emilio. Hij had niet één, maar twee rugzakken en bovendien nog twee dozen met gebak. Hij vroeg of ik erge haast had, want hij was nog iets vergeten. Hij ging in de omgeving van M’boki namelijk een beetje rondreizen en hij was zijn tenten vergeten. Twee stuks. Nou had ik geen haast en bovendien vind ik het erg bewonderenswaardig als je in dit land wilt gaan kamperen. Alhoewel, in Europa kamperen is vaak ook geen pretje, als je het sec bekijkt. Als kampeerder heb je echter recht op ontbering en zo kom je dan toch nog aan je trekken. Nou ja ....
De tenten vielen gelukkig weer mee, maar het was echt een mooi gezicht. Stel je maar een Eendje voor, vol met studenten gepropt.
En toen kwam meneer Beers aangelopen. Meneer Beers is een hele aardige Zuid Afrikaan, op zoek naar diamanten. Of ik iemand mee kon nemen naar Bangassou, zijn vliegtuig zat nogal vol. Ik hoefde slechts opzij te schuiven, zodat hij een onbelemmerd zicht op het interieur van onze Cessna had. Nog nagiechelend zei hij dat hij wel een andere oplossing zou bedenken.
Afijn, we hebben tot Kouango onze adem ingehouden en daarna ging het van een leien dakje. Vanaf Bangassou was het traject helemaal nieuw voor mij en bovendien vol van belofte. Iedereen had mij verzekerd dat tussen Bangassou en M’Boki de olifanten, giraffen, enzovoorts in rotten van drie stonden opgesteld. Ook Emilio wilde graag beesten zien, dus hebben we – in verband met economische overwegingen en de heersende tegenwind – besloten om niet ál te hoog te gaan. Ik heb dat nadrukkelijk overlegd, omdat het op die hoogte wel heftig turbulent is, maar Emilio wilde graag meehelpen met kostenbesparende maatregelen.
Hoewel het een prachtige tocht werd, met afwisselend en veranderend terrein, hebben we geen enkel beest gezien en dat was wel een beetje een teleurstelling. Inmiddels waren we – haast ongemerkt - wel een heel eind gekomen. Zeg maar van Haarlem naar Lyon. Zoiets. Artsen zonder grenzen heeft een aantal vaten benzine ter plaatse en dat is maar goed ook, want - hoewel ik long range tanks heb – kan ik een retourtje Bangui-M’Boki-Bangui zonder tanken toch wel vergeten.
Op de terugweg naar Mobaye – zeg maar van Haarlem naar Nancy – heb ik het maar op mijn gemak op hoogte gedaan. Het is heel apart om tijdens het klimmen de grondsnelheid op te zien lopen – als gevolg van de overheersende meewind op dit traject (de Harmattan). Op de (lucht)snelheidsmeter staat een constante waarde van negentig knopen. Op de GPS loopt de grondsnelheid op tot honderdvijfenveertig knopen. Zeg maar tweehonderdvijftig kilometer per uur. Maar op een kleine vijf kilometer hoogte lijkt het toch allemaal nog redelijk kalm te gaan. Ruim twee uur genieten-van-prachtige-uitzichten later (inmiddels half vijf) schudde Helmut me hartelijk de hand. We hebben langzamerhand een hele plezierige verstandhouding opgebouwd.
Het was nog geen week geleden dat ik van Penge terugliep naar Mobaye. Onderweg was ik onder de indruk van de mooie koffieplanten met die halfrode koffiebonen eraan. Nu stonden ineens al die koffieplanten in de bloei. Prachtige witte bloemen, die heerlijk geuren.
Helmut wist weer een paar verhalen te vertellen, als gevolg waarvan hij altijd met een stukje aggressie en adrenaline zit, die hij niet goed kwijt kan. Hij lijkt dientengevolge wel eens op een gekooide tijger. Deze keer was er iemand van een wat verderop gelegen parochie op bezoek gekomen. Vlak voordat hij bij Helmut aankwam werd hij door de gendarme – die hem niet kende – aangehouden. Hij moest zijn papieren laten zien en ongelukkigerwijs zat daar ook een briefje van vijfhonderd bij. Dat was hij dus gewoon kwijt.
Nog navranter was het verhaal van een man wiens varken was gestolen. De dief werd gevonden en hij werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van dertigduizend francs. Hij betaalde ze aan de gendarme. De bestolen man heeft het geld nooit ontvangen. Dertigduizend francs is wel een behoorlijk maandsalaris.
Het is inderdaad genoeg om jezelf bij tijd en wijle op te vreten.
Woensdag ben ik met de zusters naar Bangui gegaan. Voor soeur Monika en soeur Alfreda was het echt een uitje. Voor de andere twee was het een weemoedig afscheid. Van Mobaye. Maar aangestoken door de feeststemming heb ik ze hun eigen plek vanuit de lucht laten zien, wat natuurlijk altijd een kaskraker is. En vervolgens kwam ik op het idee om bij de zusters van Kouango aan te leggen voor de koffie. Werkoverleg zeg maar.
Kouango is - met zijn missiepost aan de rivier (van twee kilometer breed!) en de landingsbaan dóór het dorp - voor mij steeds opnieuw een heel bijzondere ervaring. Maar de zusters van Mobaye bleken er nog nooit te zijn geweest en voor hun – die alleen gewend waren aan hun eigen afgelegen baantje in de wildernis – was het een ware eye opener.
Morgen is het een nationale feestdag. De onafhankelijkheid wordt gememoreerd. In Bangassou wordt een partijtje gegeven ter waarde van honderdmiljoen francs. Ook hier in Bangui wordt het nodige uit de kast gehaald. Maar in Mobaye wordt de nationale onafhankelijkheid pas de achtste december gevierd. Eerder kan er onmogelijk een minister worden gevonden om acte de presence te geven. Reden voor Helmut om zich weer geweldig op te winden : het is een feest van alle mensen en niet ter ere van een paar omhooggevallen types ......
Friday, November 25, 2005
Berend Botje
Het is vrijdag 25 november, 09:00 uur. Ik heb net gehoord, dat het stormachtig is. Aan de kust kan het zelfs wel windkracht negen worden .... Verder is er kans op onweer en zal er regen en misschien wel sneeuw vallen. Ik ben net – op honderd meter hoogte – de grijze wolken ingedoken en het is maar goed dat ik inmiddels wat hoogte heb gewonnen, want de volgende mededeling is dermate schokkend, dat ik door een slechte stuurbeweging zomaar een paar meter hoogte kwijtraak : ik begrijp dat Berend Botje uit Zuid Laren zwaar beschadigd is aangetroffen. De daders liggen natuurlijk op het kerkhof. Nou ja, lagen ze daar maar, dan was er in elk geval rechtgedaan. Nu lopen ze natuurlijk ergens vrolijk rond, nog nasmullend van hun smakeloze wandaden.
Vanmorgen zijn we al vroeg vanuit Mobaye naar Bangassou gegaan. Ook daar hingen we binnen de kortste keren in de prut. Maar niet getreurd, het hoort erbij en er zijn hier geen vervelende wolken van het type “cumulus granitus”, zoals je die in Nieuw Guinea zoveel aantreft.
En nu zijn we met dokter Honymus en de zijnen plus een zuster met ijselijke kiespijnen op weg naar Bangui. De Cessna moest er weer even zwaar aan trekken, want zes man en een mobiele operatiekamer is wel heel wat. Maar het beestje kan het hebben en de baan van Bangassou is lang genoeg : op de helft waren we toch al los.
Gisteren zijn we met Helmut, pere Jean en de “mere superieure” naar Mobaye gegaan. Erg gezellig en eenmaal in Mobaye aangekomen was het juist etenstijd. Na het middageten wordt er altijd bij de zusters koffie gedronken. Het zijn Italiaanse zusters en ze drinken dan ook Italiaanse koffie : heerlijk.
’s Middags ben ik met pere Piet naar Pengue gegaan. Pere Piet heeft wat met Maria en zodoende heeft hij zijn kudde – die van Pengue dus – ingespannen met Maria. Weinig had hij kunnen denken dat hij er zo succesvol mee zou worden, want inmiddels is het een bedevaartsoort van behoorlijke betekenis geworden. De mensen komen zelfs helemaal uit Bangui en vaak moeten ze daar een flink stuk voor lopen. Soms wel 300 km. Nou ja, een pelgrim heeft natuurlijk ook recht op ontbering. Eens per jaar is er een Maria bijeenkomst en dan komen er zo’n vier- tot vijfduizend mensen. Die komen dan ook vanuit Zaire. Pere Piet is er erg mee in zijn nopjes en de mensen van Pengue niet minder. Toch is Pengue voor de rest niet meer dan een gehucht en dat vind ik weer heel plezierig. Het ligt aan de voet van de heuvels en er is een prachtige waterval. Er is ook een mooie kruisweg tegen de helling op, die een beetje doet denken aan de kruisweg in het Franse plaatsje Rocamadour. Op de heenweg ben ik met pere Piet meegereden, maar hij blijft de nacht over in Pengue, dus ik loop terug. Rondlopen in het binnenland is voor mij steeds een heel plezierige ervaring. De mensen zijn aardig en niet op geld uit. De natuur is fabelachtig. De temperatuur is super en de lucht ruikt naar heerlijke bloemen.
Als ik thuis kom is het al haast weer tijd voor het eten. Het is donderdag en dus wordt er bij de zusters gegeten. Nu is de mere superieure te gast en bovendien is soeur Alfreda jarig. Ze wordt zeventig jaar. Kortom het was geweldig. Een geheel Afrikaanse maaltijd om je vingers bij af te likken.
En er wordt natuurlijk heel wat afgekletst. Zo geloof ik dat ik mijn eerdere verhaal rondom het woord “kind” wat moet bijschaven : Helmut vindt het soms lastig dat het Sango weinig abstracte begrippen kent, waardoor hij soms moeite heeft bepaalde begrippen over te brengen. Toch vindt hij dat het een mooie taal is. Als voorbeeld noemt hij het woord kind. In het Duits “das kind”. “Kind” betekent “afhankelijk van de schepper” en “das kind” is onzijdig, als een ding. “Enfant” in het Frans, betekent “onmondig”. In het Sango is het “molengue”, dat betekent “jij kleine die straalt”. Dat klinkt natuurlijk wel meteen een stuk aardiger.
Bij de ordination, vorige week, had ik meisjes zien dansen, die er heel erg uitzagen als de Amerikaanse Cheer-Leaders. Dus stel ik in mijn domheid de vraag sinds wanneer dat uit Amerika is over komen waaien. Ik heb hier tenslotte nog geen MacDonalds gezien. Blijkt – natuurlijk – dat de wind de andere kant uitstond. En dat de Amerikanen het dus van de Afrikaanders hebben afgekeken. Nou ja, zo leer je ook nog eens iets ....
Vanmorgen zijn we al vroeg vanuit Mobaye naar Bangassou gegaan. Ook daar hingen we binnen de kortste keren in de prut. Maar niet getreurd, het hoort erbij en er zijn hier geen vervelende wolken van het type “cumulus granitus”, zoals je die in Nieuw Guinea zoveel aantreft.
En nu zijn we met dokter Honymus en de zijnen plus een zuster met ijselijke kiespijnen op weg naar Bangui. De Cessna moest er weer even zwaar aan trekken, want zes man en een mobiele operatiekamer is wel heel wat. Maar het beestje kan het hebben en de baan van Bangassou is lang genoeg : op de helft waren we toch al los.
Gisteren zijn we met Helmut, pere Jean en de “mere superieure” naar Mobaye gegaan. Erg gezellig en eenmaal in Mobaye aangekomen was het juist etenstijd. Na het middageten wordt er altijd bij de zusters koffie gedronken. Het zijn Italiaanse zusters en ze drinken dan ook Italiaanse koffie : heerlijk.
’s Middags ben ik met pere Piet naar Pengue gegaan. Pere Piet heeft wat met Maria en zodoende heeft hij zijn kudde – die van Pengue dus – ingespannen met Maria. Weinig had hij kunnen denken dat hij er zo succesvol mee zou worden, want inmiddels is het een bedevaartsoort van behoorlijke betekenis geworden. De mensen komen zelfs helemaal uit Bangui en vaak moeten ze daar een flink stuk voor lopen. Soms wel 300 km. Nou ja, een pelgrim heeft natuurlijk ook recht op ontbering. Eens per jaar is er een Maria bijeenkomst en dan komen er zo’n vier- tot vijfduizend mensen. Die komen dan ook vanuit Zaire. Pere Piet is er erg mee in zijn nopjes en de mensen van Pengue niet minder. Toch is Pengue voor de rest niet meer dan een gehucht en dat vind ik weer heel plezierig. Het ligt aan de voet van de heuvels en er is een prachtige waterval. Er is ook een mooie kruisweg tegen de helling op, die een beetje doet denken aan de kruisweg in het Franse plaatsje Rocamadour. Op de heenweg ben ik met pere Piet meegereden, maar hij blijft de nacht over in Pengue, dus ik loop terug. Rondlopen in het binnenland is voor mij steeds een heel plezierige ervaring. De mensen zijn aardig en niet op geld uit. De natuur is fabelachtig. De temperatuur is super en de lucht ruikt naar heerlijke bloemen.
Als ik thuis kom is het al haast weer tijd voor het eten. Het is donderdag en dus wordt er bij de zusters gegeten. Nu is de mere superieure te gast en bovendien is soeur Alfreda jarig. Ze wordt zeventig jaar. Kortom het was geweldig. Een geheel Afrikaanse maaltijd om je vingers bij af te likken.
En er wordt natuurlijk heel wat afgekletst. Zo geloof ik dat ik mijn eerdere verhaal rondom het woord “kind” wat moet bijschaven : Helmut vindt het soms lastig dat het Sango weinig abstracte begrippen kent, waardoor hij soms moeite heeft bepaalde begrippen over te brengen. Toch vindt hij dat het een mooie taal is. Als voorbeeld noemt hij het woord kind. In het Duits “das kind”. “Kind” betekent “afhankelijk van de schepper” en “das kind” is onzijdig, als een ding. “Enfant” in het Frans, betekent “onmondig”. In het Sango is het “molengue”, dat betekent “jij kleine die straalt”. Dat klinkt natuurlijk wel meteen een stuk aardiger.
Bij de ordination, vorige week, had ik meisjes zien dansen, die er heel erg uitzagen als de Amerikaanse Cheer-Leaders. Dus stel ik in mijn domheid de vraag sinds wanneer dat uit Amerika is over komen waaien. Ik heb hier tenslotte nog geen MacDonalds gezien. Blijkt – natuurlijk – dat de wind de andere kant uitstond. En dat de Amerikanen het dus van de Afrikaanders hebben afgekeken. Nou ja, zo leer je ook nog eens iets ....
Wednesday, November 23, 2005
Bambari
Tuesday, November 22, 2005
Lijdensweg kerk Mobaye
hete vuren
Nadat ik mijn kuur tegen amoeben (ik weet nog steeds niet hoe je dat schrijft) heb afgemaakt, kwamen de resultaten van het onderzoek en bleek ik iets met typhoide te hebben. En omdat dat niets met amoeben te maken heeft, heb ik nu weer een nieuwe kuur.
Ik ben net terug van weggeweest. Op zaterdag 19 november ben ik met een heel oude pater naar Bambari gevlogen. Daar was een ordination (priesterwijding), waar hij bij wilde zijn en ik moest toch die kant uit. Dat gaf me de gelegenheid een dag eerder te gaan dan gepland, zodat ik Bambari op mijn gemak kon verkennen.
Het was roerend hoe deze oude priester ontvangen werd. Hij was al jaren geleden hier vertrokken, maar de mensen herkenden hem toch – ook al zat hij in een rijdende auto. Ze stopten de auto om de haverklap, vlogen hem om de nek, tranen rolden, het was geweldig. Zoals zovelen had ook deze pater van alles geconstrueerd. Onder andere een kerk. Met een mooie kerktoren, die ik mocht beklimmen. Erin hingen drie enorme klokken, die erg mooi klonken. Door de galmgaten was er een prachtig uitzicht over de eromheen gelegen heuvels. Het deed een beetje aan de Cevennen in Frankrijk denken, inkluis het weer.
De volgende dag ben ik met dokter Honymus en drie helpers naar Bangassou gevlogen. Dokter Honymus is een wereldbekende bottendokter, die al twintig jaar lang hier twee keer per jaar twee weken komt opereren. Hij opereert vooral gehandicapte kinderen met kromgegroeide ledematen. Ik moet bij deze mijn vorige verhaal met betrekking tot polio bijstellen, want deze expert vertelde, dat hij bij de operaties tot nog toe geen polio patienten was tegengekomen. Kennelijk werkt het vaccinatie programma hier prima. Wat je op straat ziet zijn inderdaad oudere gevallen.
Ze waren beslist op zoek naar olifanten en – hoewel ik ze niet verwachtte – wilde ik ze niet teleurstellen. We zijn dus onderweg niet al te hoog gegaan en het was - ook zonder olifanten - toch heel bijzonder om zo te sightsee-en.
In Bangassou was ook een ordination aan de gang en omdat zulks wel vier uur in beslag neemt was ik in de gelegenheid in Bambari het begin mee te maken en in Bangassou het eind. Erg leuk. ’s Avonds werden we in een eetgelegenheid uitgenodigd om het allemaal te vieren en dat was ook een hele belevenis. Maar ik heb van het eten niet zo heel erg genoten, want mijn darmen speelden weer op en de dag erop wilde ik echt geen diarree hebben, want op maandag moest ik naar Bangui en weer terug naar Bangassou en weer naar Bangui. Zeven uur vliegen.
Gelukkig had ik geen last van diarree en was het erg leuk. Eén pater uit Zemio had verlof en wilde naar huis. Hij woont in Kongo tegen Rwanda aan en hoe nu daar te arriveren? Hij ging via Mobaye en dan de rivier oversteken en dan bij G’Badolite (vijf-en-twintig kilometer lopen) een vliegtuig proberen te vinden naar Kinshasa en dan daar een vliegtuig proberen te vinden naar ..... Op die manier is Nederland een stuk dichterbij dan om de hoek.
Toen ik voor de tweede keer naar Bangui vloog was het al in de namiddag. Na een landing op Koeango (altijd groot feest met heel veel kinderen en grote mensen, die dan even kind worden) hadden we soeur Marie Monique ook bij ons en zaten we weer lekker vol. Tijdens het laatste stukje ging de zon onder en dat was, met de nodige wolken partijen en weerspiegelingen in de grote rivier een majestueus gezicht, waar iedereen van onder de indruk was. Ik voelde me net een priester, die zijn gemeente voorgaat in een geweid moment, heel apart. Ook de vuren op de vlakte waren indrukwekkend : overdag zie je alleen maar rook, nu zag je vooral de hoog oplaaiende vlammen in de toenemende duisternis.
Bij Bangui aangekomen kon ik goed zien waar ik soms zo benauwd van word. Overdag gaat de rook van de vuurtjes omhoog. Met het afkoelen onstaat er een sterke temperatuursinversie dichtbij de grond, waardoor de rook plat over de grond wegdrijft. De grondwind is overwegend uit het westen. Het vliegveld – ook ten westen van de stad was nog duidelijk herkenbaar, gelukkig maar. Maar het grootste gedeelte van de stad ging schuil onder een ondoordringbaar rookgordijn.
En nu is onze Cessna al weer toe aan een vijftig uurs beurt. Dat gaat toch wel snel zo.
Overigens heeft de regering besloten om die twee maandsalarissen – waar ik het eerder over had - zowiezo te gaan uit betalen aan de ambtenaren. Maar de boeven op de weg hebben een goeie neus voor geld en geld is een gemakkelijke buit. Er wordt dan ook heel wat geroofd langs ’s Heeren wegen. De enige veilige weg is door de lucht. En zo komt er dan soms iemand in het halfdonker langs met een onopvallende vuiliszak met enkele tientallen miljoenen erin. Ik weet dat mijn voorgangers er soms bezwaar tegen hadden, maar ik vind dat ik op die manier toch ook meehelp aan de stabilisatie van het land. De katholieke missie heeft hier - bij alle partijen - een heel goede naam en wordt – voor zover ik het nu gezien en gehoord heb – door alle partijen ontzien.
Je zult denken dat dan toch in elk geval de rovers nog steeds interesse hebben. Maar de rovers zijn vaak gewoon de militairen. De militairen hebben best een goede reden om te roven. De militairen horen namelijk ook onder de paraplu van niet-betaalde-ambtenaren. Maar zij hebben – als weinig anderen – overtuigende argumenten, zoals daar zijn : kalashnikovs. Meestal proberen ze niet eens zich te vermommen, de rovers – dat weet iedereen – dat zijn gewoon de militairen.
Geld ... iedereen wil het hebben en iedereen heeft tekort. Toch zijn er mensen die er een eergevoel op dit gebied op nahouden. Dacht ik. Meneer Samba is zo iemand. Hij is van de Rijks Luchtvaart Dienst en hij heeft me steeds goed en snel geholpen. Vandaag moest ik weer bij hem zijn, maar dat is geen straf, want het is een vriendelijke man met veel levenservaring. Eigenlijk is hij al gepensioneerd, maar hij helpt zijn baas nog wat en hij vind het ook gewoon erg leuk.
Nadat we klaar waren en op het punt stonden afscheid te nemen vroeg hij zo - langs zijn neus weg - of ik nog wel eens naar Bangassou ging? Dat ging ik natuurlijk en daarop vroeg hij of hij dan eens meekon, waarop ik natuurlijk bevestigend antwoordde. Toen hij daar verder niets op zei, vermeldde ik – mogelijk ten overvloede – dat het wel duur was. Ik krijg wel vaker zo’n verzoek, maar als ik zeg wat het kost, dan krabbelen de meesten terug. Hij vroeg me wat het dan wel niet kostte en ik citeerde de prijs : 174.620 CFA. “Aha”, zei hij, “maar ... ik ben van de luchtvaart autoriteit .... “.
Tot mijn eigen verbazing voelde ik een hete woede door me heen slaan. Maar ik beheerste me en ik legde uit dat, als je voor de missie werkt, je korting op de prijs krijgt. De rest van de wereld moest de volle prijs betalen. Voor zover ik wist hoorde hij bij “de rest van de wereld”. Hij antwoordde, dat hij toch laatst nog met Minair voor niks naar Bria was gevlogen. Daarop antwoordde ik met opeengeklemde kaken, dat ik niet Minair was en schoof vervolgens zo beleefd mogelijk de kamer uit. De bijbehorende adrenaline rush heeft nog tot ver in de middag zijn invloed laten gelden. Ik ben benieuwd wat dit voor gevolgen heeft.
In de krant gelezen : president Bozizé moest naar Tunis. Hij zou eerst met Air France – de tickets lagen al op het buffet - maar dat was toch eigenlijk wel beneden zijn stand. Dus besloot men te elfder ure een executive jet te bestellen.
Alles werd in het uiterste geheim geregeld, de piloot wist tot op het laatste moment niet wat de opdracht was. De Geheime Dienst zou ALLES regelen. De executive jet was indrukwekkend. Ik heb hem zelf gezien. Maar in Tunis dachten ze daar heel anders over. Want hoewel het vliegtuig er prachtig uitzag wisten ze van de reis niets af. De Geheime Dienst had verzuimd een vliegplan in te dienen en de douane van Tunis te bellen. Wisten zij veel. Ze vonden het al heel wat, dat zij dat vliegtuig geregeld had. En dat was natuurlijk ook zo.
Ook toen ze daar in Tunis werd meegedeeld, dat dat rondcirkelende vliegtuig niemand minder dan President Bozizé aan boord had, waren ze niet onder de indruk. Uiteindelijk mochten ze in Togo landen, om van daaruit de verdere formaliteiten te regelen.
Nu wordt de Directeur Generaal van de Rijks Luchtvaart Dienst er verantwoordelijk voor gehouden en is hij van zijn verantwoordelijkheden ontheven. Maar hij geeft aan van niks op de hoogte te zijn gesteld. En dat was ook weer waar. Nou ja ....
Ik ben net terug van weggeweest. Op zaterdag 19 november ben ik met een heel oude pater naar Bambari gevlogen. Daar was een ordination (priesterwijding), waar hij bij wilde zijn en ik moest toch die kant uit. Dat gaf me de gelegenheid een dag eerder te gaan dan gepland, zodat ik Bambari op mijn gemak kon verkennen.
Het was roerend hoe deze oude priester ontvangen werd. Hij was al jaren geleden hier vertrokken, maar de mensen herkenden hem toch – ook al zat hij in een rijdende auto. Ze stopten de auto om de haverklap, vlogen hem om de nek, tranen rolden, het was geweldig. Zoals zovelen had ook deze pater van alles geconstrueerd. Onder andere een kerk. Met een mooie kerktoren, die ik mocht beklimmen. Erin hingen drie enorme klokken, die erg mooi klonken. Door de galmgaten was er een prachtig uitzicht over de eromheen gelegen heuvels. Het deed een beetje aan de Cevennen in Frankrijk denken, inkluis het weer.
De volgende dag ben ik met dokter Honymus en drie helpers naar Bangassou gevlogen. Dokter Honymus is een wereldbekende bottendokter, die al twintig jaar lang hier twee keer per jaar twee weken komt opereren. Hij opereert vooral gehandicapte kinderen met kromgegroeide ledematen. Ik moet bij deze mijn vorige verhaal met betrekking tot polio bijstellen, want deze expert vertelde, dat hij bij de operaties tot nog toe geen polio patienten was tegengekomen. Kennelijk werkt het vaccinatie programma hier prima. Wat je op straat ziet zijn inderdaad oudere gevallen.
Ze waren beslist op zoek naar olifanten en – hoewel ik ze niet verwachtte – wilde ik ze niet teleurstellen. We zijn dus onderweg niet al te hoog gegaan en het was - ook zonder olifanten - toch heel bijzonder om zo te sightsee-en.
In Bangassou was ook een ordination aan de gang en omdat zulks wel vier uur in beslag neemt was ik in de gelegenheid in Bambari het begin mee te maken en in Bangassou het eind. Erg leuk. ’s Avonds werden we in een eetgelegenheid uitgenodigd om het allemaal te vieren en dat was ook een hele belevenis. Maar ik heb van het eten niet zo heel erg genoten, want mijn darmen speelden weer op en de dag erop wilde ik echt geen diarree hebben, want op maandag moest ik naar Bangui en weer terug naar Bangassou en weer naar Bangui. Zeven uur vliegen.
Gelukkig had ik geen last van diarree en was het erg leuk. Eén pater uit Zemio had verlof en wilde naar huis. Hij woont in Kongo tegen Rwanda aan en hoe nu daar te arriveren? Hij ging via Mobaye en dan de rivier oversteken en dan bij G’Badolite (vijf-en-twintig kilometer lopen) een vliegtuig proberen te vinden naar Kinshasa en dan daar een vliegtuig proberen te vinden naar ..... Op die manier is Nederland een stuk dichterbij dan om de hoek.
Toen ik voor de tweede keer naar Bangui vloog was het al in de namiddag. Na een landing op Koeango (altijd groot feest met heel veel kinderen en grote mensen, die dan even kind worden) hadden we soeur Marie Monique ook bij ons en zaten we weer lekker vol. Tijdens het laatste stukje ging de zon onder en dat was, met de nodige wolken partijen en weerspiegelingen in de grote rivier een majestueus gezicht, waar iedereen van onder de indruk was. Ik voelde me net een priester, die zijn gemeente voorgaat in een geweid moment, heel apart. Ook de vuren op de vlakte waren indrukwekkend : overdag zie je alleen maar rook, nu zag je vooral de hoog oplaaiende vlammen in de toenemende duisternis.
Bij Bangui aangekomen kon ik goed zien waar ik soms zo benauwd van word. Overdag gaat de rook van de vuurtjes omhoog. Met het afkoelen onstaat er een sterke temperatuursinversie dichtbij de grond, waardoor de rook plat over de grond wegdrijft. De grondwind is overwegend uit het westen. Het vliegveld – ook ten westen van de stad was nog duidelijk herkenbaar, gelukkig maar. Maar het grootste gedeelte van de stad ging schuil onder een ondoordringbaar rookgordijn.
En nu is onze Cessna al weer toe aan een vijftig uurs beurt. Dat gaat toch wel snel zo.
Overigens heeft de regering besloten om die twee maandsalarissen – waar ik het eerder over had - zowiezo te gaan uit betalen aan de ambtenaren. Maar de boeven op de weg hebben een goeie neus voor geld en geld is een gemakkelijke buit. Er wordt dan ook heel wat geroofd langs ’s Heeren wegen. De enige veilige weg is door de lucht. En zo komt er dan soms iemand in het halfdonker langs met een onopvallende vuiliszak met enkele tientallen miljoenen erin. Ik weet dat mijn voorgangers er soms bezwaar tegen hadden, maar ik vind dat ik op die manier toch ook meehelp aan de stabilisatie van het land. De katholieke missie heeft hier - bij alle partijen - een heel goede naam en wordt – voor zover ik het nu gezien en gehoord heb – door alle partijen ontzien.
Je zult denken dat dan toch in elk geval de rovers nog steeds interesse hebben. Maar de rovers zijn vaak gewoon de militairen. De militairen hebben best een goede reden om te roven. De militairen horen namelijk ook onder de paraplu van niet-betaalde-ambtenaren. Maar zij hebben – als weinig anderen – overtuigende argumenten, zoals daar zijn : kalashnikovs. Meestal proberen ze niet eens zich te vermommen, de rovers – dat weet iedereen – dat zijn gewoon de militairen.
Geld ... iedereen wil het hebben en iedereen heeft tekort. Toch zijn er mensen die er een eergevoel op dit gebied op nahouden. Dacht ik. Meneer Samba is zo iemand. Hij is van de Rijks Luchtvaart Dienst en hij heeft me steeds goed en snel geholpen. Vandaag moest ik weer bij hem zijn, maar dat is geen straf, want het is een vriendelijke man met veel levenservaring. Eigenlijk is hij al gepensioneerd, maar hij helpt zijn baas nog wat en hij vind het ook gewoon erg leuk.
Nadat we klaar waren en op het punt stonden afscheid te nemen vroeg hij zo - langs zijn neus weg - of ik nog wel eens naar Bangassou ging? Dat ging ik natuurlijk en daarop vroeg hij of hij dan eens meekon, waarop ik natuurlijk bevestigend antwoordde. Toen hij daar verder niets op zei, vermeldde ik – mogelijk ten overvloede – dat het wel duur was. Ik krijg wel vaker zo’n verzoek, maar als ik zeg wat het kost, dan krabbelen de meesten terug. Hij vroeg me wat het dan wel niet kostte en ik citeerde de prijs : 174.620 CFA. “Aha”, zei hij, “maar ... ik ben van de luchtvaart autoriteit .... “.
Tot mijn eigen verbazing voelde ik een hete woede door me heen slaan. Maar ik beheerste me en ik legde uit dat, als je voor de missie werkt, je korting op de prijs krijgt. De rest van de wereld moest de volle prijs betalen. Voor zover ik wist hoorde hij bij “de rest van de wereld”. Hij antwoordde, dat hij toch laatst nog met Minair voor niks naar Bria was gevlogen. Daarop antwoordde ik met opeengeklemde kaken, dat ik niet Minair was en schoof vervolgens zo beleefd mogelijk de kamer uit. De bijbehorende adrenaline rush heeft nog tot ver in de middag zijn invloed laten gelden. Ik ben benieuwd wat dit voor gevolgen heeft.
In de krant gelezen : president Bozizé moest naar Tunis. Hij zou eerst met Air France – de tickets lagen al op het buffet - maar dat was toch eigenlijk wel beneden zijn stand. Dus besloot men te elfder ure een executive jet te bestellen.
Alles werd in het uiterste geheim geregeld, de piloot wist tot op het laatste moment niet wat de opdracht was. De Geheime Dienst zou ALLES regelen. De executive jet was indrukwekkend. Ik heb hem zelf gezien. Maar in Tunis dachten ze daar heel anders over. Want hoewel het vliegtuig er prachtig uitzag wisten ze van de reis niets af. De Geheime Dienst had verzuimd een vliegplan in te dienen en de douane van Tunis te bellen. Wisten zij veel. Ze vonden het al heel wat, dat zij dat vliegtuig geregeld had. En dat was natuurlijk ook zo.
Ook toen ze daar in Tunis werd meegedeeld, dat dat rondcirkelende vliegtuig niemand minder dan President Bozizé aan boord had, waren ze niet onder de indruk. Uiteindelijk mochten ze in Togo landen, om van daaruit de verdere formaliteiten te regelen.
Nu wordt de Directeur Generaal van de Rijks Luchtvaart Dienst er verantwoordelijk voor gehouden en is hij van zijn verantwoordelijkheden ontheven. Maar hij geeft aan van niks op de hoogte te zijn gesteld. En dat was ook weer waar. Nou ja ....
Kembe
Tuesday, November 15, 2005
Waar rook is, daar is vuur.
Bibliotheek Mobaye
De katholieke missie heeft in Mobaye een bibliotheek geopend. Oh, het bestaat al wel zes jaar, maar het werd me toch als één van de bezienswaardigheden genoemd, toen ik voor de eerste keer kwam. Al die tijd is het om de één of d’andre reden niet gelukt om te gaan kijken. En nu is het dan eindelijk gelukt. Trots werd me een ruimte getoond van pak-em-beet vier bij vier meter. Langs drie wanden was het geheel gevuld met boeken. Maar wát een rijkdom. De boeken zijn toegankelijk voor iedereen. Daarmee bedoel ik katholieken en niet katholieken. En er wordt inderdaad door iedereen gebruik van gemaakt. Ernaast is een ruime leeszaal, maar je kunt de boeken ook lenen. En desgevraagd wordt er altijd en stipt op tijd teruggebracht. Ze zijn ook ontzettend trots op hun catalogus, waarin alle boeken staan genoteerd, inclusief hun positie in de boekenkast.
In de eerste plaats staan alle benodigde schoolboeken er. Zo kunnen kinderen naar school zonder de dure aanschafkosten van boeken. Ze kunnen ze in de bibliotheek inzien. Verder staan er romans. Er staat – heel interessant – een heel arsenaal van Afrikaanse vertellingen. En er staat – je gelooft het niet – het gehele verzamelde werk van Asterix en Obelix en ook van TinTin, alias Kuifje.
Het is - in onze ogen - niet veel, maar het is belangrijke informatie waar nu wel de hele bevolking toegang toe heeft. Het is informatie, die bovendien niet gecensureerd is. Het is – kortom – de opstap, om uit het slop te komen. Heb je nog boeken? Liefst wel in het Frans, maar Engels mag ook, dan zijn ze in Mobaye van harte welkom.
Rook op de veranda
Zoals ik al schreef : de droge tijd is nu aangebroken en dat betekent veel vuur. De laatste paar dagen kom ik er pas goed achter wat dát betekent. Dat betekent namelijk dat er geen plek meer op deze wereld is, waar je nog normaal kunt ademhalen. Alle longpatienten worden hier nu ge-elimineerd. In Nederland hebben de mensen het wel eens over “benauwd”. Het zegt me niks. Ik weet niet wat dat is. Nu ben ik op de hoogte.
Verder is het zo, dat ik bij bepaalde vuurtjes nog wel enige positieve emoties kan waarnemen, denk bijvoorbeeld aan een barbeque. Maar nu is ook de tijd om de vuilnisbelten qua volume wat te laten slinken. Gisteren was denk ik het abattoir bezig. Een stank ... oorverdovend. Denk maar aan haar, wat verbrand wordt. Vreselijk. Vandaag viel het gelukkig mee.
Ziek zijn
De laatste paar dagen was ik voor de tweede keer in twee weken ziek. Diarree alsof het water is. De eerste keer moest ik er ook bij spugen. Tanneguy heeft me onmiddellijk naar de dokter en naar het institut Pasteur (het lab) gesleept. Hij had teveel gevallen gezien van verwaarlozing en de gevolgen daarvan en hij debiteerde inderdaad een indrukwekkende reeks voorvallen met dodelijke afloop.
Zoals een vrouw, die hier op vakantie was geweest. In Frankrijk had ze een jaar later palu (malaria) gekregen, die niet op tijd was onderkent. Ze had nog wel gezegd dat ze dacht dat het palu was, maar de dokter dacht toch echt, dat het griep was. Nu is ze dood.
Ik kreeg – in afwachting van de uitslag van het lab – alvast een paardemiddel tegen ameuben (ik weet niet hoe je dat schrijft) en dat lijkt te hebben geholpen. Wat ik op eigen kracht heb uitgevonden is, dat ORS – hoewel ongelooflijk vies – wel een enorme oppepper geeft. Geweldig spul, echt waar. Het ene moment denk je dat je dood gaat, het volgende moment gaat de hemelpoort open. Ongelooflijk.
Kletsen met drankman in Mobaye
De man, die in Mobaye drank verkoopt, heeft mij uitgenodigd om eens te kletsen. Hij vroeg het zo aardig, dat ik ja heb gezegd. Zijn drankwinkel bestaat uit vier muren en een golfplaten dak. Een luxe, die maar weinigen zich kunnen permitteren. Eén van de muren is grotendeels gat en daarin staan kratjes opgestapeld. Bier, ander bier, cola, wijn en whiskey. Ik mocht zeggen waar ik van hou. Ik zei eerst whiskey maar, toen ik zag dat er acht-en-een-half procent opstond, bedacht ik me en zei ik dat ik wijn het lekkerst vond.
Ik werd aan het hele gezin voorgesteld. Een indrukwekkende meute met een alleraardigste en nog helemaal niet vermoeid uitziende moeder als hoofd. Samen met Flavien – zo heet de drankhandelaar – gingen we onder zijn “paillotte” zitten. Dat is iets wat je hier vaker ziet. Het is een rond – meestal rieten – dak, zonder muren. Een plek waar je plezierig kunt “zijn”, uit de zon en uit de regen.
En daar hebben we het over de dingen van het leven gehad. Hij vertelde me dat hij al jong getrouwd was (dat kon ik wel zo’n beetje zien), maar dat ie goed terecht was gekomen (dat was ook goed te zien) en dat ie een zoon heeft op het seminarie in Bangui en dat ik die maar gauw moest ontmoeten (is inmiddels ook gebeurd). Verder hadden we het over de politiek hier, de kosten van het levensonderhoud en zijn handel.
Zijn clientele bestaat voornamelijk uit Zairezen, die met hun prauw hiernaartoe komen. Groot inslaan en dan in Zaire de boel voor het dubbele verkopen. Vijfentwintig mijl verderop ligt een wezenloos groot vliegveld (G’Badolite) van wijlen president Mobutu. Nu wordt daar nog eens per week op gevlogen door een vrachtvliegtuig. Maar de drank, die op die manier wordt aangevoerd is eerste klas spul en dus niet te betalen. Vanuit Bangui wordt de drank per vrachtwagen opgevoerd, maar in Zaire is er geen weg naar dit gebied. Vandaar de handel van Mobaye naar Zaire.
De politiek is iedereen een blok aan het been, een doorn in het oog, een nagel aan de doodkist. Eerst wordt er schichtig rond gekeken en dan wordt er op samenzweerderige toon gesproken. De Fransen deden het slecht. Heel slecht. Ze hielden de bevolking met opzet dom. “Aha”, zeg ik, “dan hebben jullie het nu dus voor mekaar : de Fransen zijn weg, nu hebben júllie het voor het zeggen”. Ja, ik vind het altijd leuk om iemand uit zijn tent te lokken en dit was een schot voor open doel. “Nee”, roept hij, “het is nu nog veel slechter”. En natuurlijk is dat ook zo. De Fransen hebben – begin dit jaar – vele miljoenen geschonken om de ambtenaren te kunnen betalen. Het is geheel opgegaan aan de verkiezing van Bozizé. En dat is nu toch jammer, want de ambtenaren – waaronder de leraren – hebben nu al tien maanden geen geld ontvangen. Ze staken nu al zowat twee maanden. Ze geven de regering de deal van de eeuw : met vier maanden nemen ze genoegen. Echter, de regering wil niet meer dan twee maanden uitbetalen. Ziedaar de patstelling. De leraren hebben bij de lokale nering een schuld van pak-em-beet twee maandsalarissen opgebouwd. Daarnaast moeten ze nog de huur van tien maanden betalen. Het is een lastige zaak.
De oppositie organiseert – samen met de vakbonden – de stakingen. Er wordt bovendien vrijelijk in de kranten over deze zaken geschreven. Dat kan – vertelt Flavien – omdat die mensen door ambassades worden gedekt. Een normaal iemand – zoals hij – die zijn mening publiekelijk uit, treft zichzelf luttele tijd later aan in het cachot.
De oppositie heeft dus wel enige vrijheid, en maakt ook deel uit van de “tweede kamer”. Maar de kamerleden komen zo van de straat en geven dus – zo dat al wordt geaccepteerd – geen krachtig tegenspel. Voor een deel is de malaise hier te wijten aan mensen, die zichzelf verrijken, maar net zo’n groot deel is te wijten aan wanbestuur wegens incompetentie. Alles bij elkaar klinkt het nog altijd redelijk gematigd, als je het vergelijkt met Zimbabwe bijvoorbeeld.
Ook wel een aardige : Flavien vertelt me – en het wordt later door Helmut bevestigd – dat er indertijd nogal wat gedoe was aan de overkant. Dat is Zaire. Daardoor kwamen er heel wat Zairezen hals over kop deze kant uit. In zulke grote getalen, dat de UNHCR zich geroepen voelde om hulp te bieden. Altijd mooi nietwaar. In Bangui maakten zich vrachtwagens klaar met dekens, tenten en noem maar op. Tegen de tijd dat ze in Mabaye waren gearriveerd was er geen vluchteling te ontdekken. Alle vluchtelingen waren door de lokale bevolking liefdevol in hun hutten ondergebracht!! Daar krijg je toch een brok van in je keel, als je dat hoort. Een enorme toevloed van mensen, gewoon opgelost en opgenomen door hartelijkheid en gastvrijheid. Niet aldus de UNHCR, die in grote woede ontstak. Waar waren nu die vluchtelingen? Zij hadden recht op hun vluchtelingen! De mensen bleven er kalm onder en wezen de UNHCR op het onbenullige van hun gedrag. Gelukkig kwamen ze snel tot bezinning en pakten – toch enigszins teleurgesteld – hun biezen. Je ziet het zo voor je : je bent brandweer en je wacht je halve leven op een brandje. Dan mag je eindelijk en dan hebben de omstanders het al uitgepiest. Om tegen de muur omhoog te kruipen. Ja toch. Best begrijpelijk. Ook tekenend voor de trots die de Centraal Afrikanen hebben. Ze zijn niet kruiperig en ze hebben een trotse lichaamshouding met een idem gezichtsuitdrukking. Ik vind dat wel mooi.
Zielige mensen
Zoals ik al eerder schreef, je kan je hier niet op straat begeven of je wordt om geld gevraagd. Ik heb inmiddels de gewoonte om daar de tijd voor te nemen en uit te leggen, waarom ik geen geld geef. Als ik ze zomaar de rug toekeer voelt dat ook niet fijn en zo kunnen we met open vizier afscheid nemen.
Maar gister kwam ik iemand tegen, waarvan ik dacht te kunnen zien dat het echt niet erg best met hem was. Ik heb mijn verhaal gedaan en we hebben gesproken. Hij was vasthoudend. Hij wilde naar Kinshasa met de boot en hij kon het niet betalen. Dat was – denk ik – de crux. Als hij het zuiver op zijn gezondheid had gegooid, was ik misschien gezwicht.
Maar achteraf kwam ik wel stil te staan bij stakkers zoals hij. Mensen die hier wonen worden – links of rechtsom – wel bijgestaan door familie en vrienden. Maar mensen, die hier niet horen en die hier gestrand zijn. Die vallen echt in een zwart, diep gat ...
Retourtje Bangassou
Gisteren ben ik weer met een hele club afgeladen naar Bangassou gegaan. Daar is nu een grote vergadering van alle betrokken paters van dat bisdom. Bij het nakijken van het vliegtuig bleken de flaps het alweer niet te doen. André ging er onmiddellijk naar kijken. Hij zat wat te wriemelen en met de hoofdschakelaar te spelen, toen het ineens heftig begon te vonken. Gauw deed hij de hoofdschakelaar uit, maar het bleef gewoon doorbranden. Gelukkig had hij het toch gauw uit. Het bleek de sigarettenaansteker te zijn. Die is niet gezekerd en die kan – bij kortsluiting – dus gewoon lekker doorfikken. Nou ja ...
Voor de flaps zijn we afhankelijk van een nieuwe flapswitch en zo gingen we dus afgeladen, zonder flaps weg. Gelukkig zijn de banen hier allemaal wezenloos groot. Met of zonder flaps, het maakt allemaal niks uit.
Het grootste deel van de tijd vlogen we in en uit de rook en er stond een stevige bries tegen. Het werd een zit van wel drie uur. Gelukkig had Ahmed – een vriend van pere Theo en handelaar van beroep - broodjes mee. Echte croissants! Heerlijk.
Deze keer ben ik – in Bangassou – eens naar de rivier gelopen. Een heel plezierig wandelingetje en je komt steeds leuke mensen tegen, die gewoon gezellig willen kletsen en niet meteen geld nodig hebben. Zo kwam ik vlak bij de rivier een jongen tegen, die me aanbood een eindje te gaan roeien in een prauw. Nou, dat liet ik me geen twee keer zeggen! En ik vond het echt súpergaaf. Wat ziet die rivier er dan indrukwekkend uit. En moeiteloos peddelde die jongen zo’n hele boomstam tegen de stroom in. Ze hebben binnenkort wedstrijden met een prauw. In elke prauw zitten dan acht roeiers. Naast de roeier waren er ook nog drie jongetjes, die met hun engelenstemmetjes mooie, rytmische liedjes zongen. Natuurlijk kwamen we ook andere prauwen tegen. De helft van de jongetjes sprong dan overboord. Lekker vrolijk plassen en spetteren. Alleen een beetje uitkijken voor de Nijlpaarden, maar zoveel zijn die er niet. En krokodillen zijn er al helemaal niet, dus ... Ik vertelde aan de roeier, dat er in Mobaye toch wel mensen zijn gedood door de Nijlpaarden. Dat had ie inderdaad ook gehoord, maar de Nijlpaarden van Mobaye stonden bekend als duidelijk stouter (plus méchant) dan die van Bangassou.
Als gevolg van die grote vergadering zijn er al veel paters. En daar zijn veel Polen bij. Zo zat ik dus ’s avonds op de veranda en ik hoefde alleen maar te luisteren. Wát een verhalen. Drie ervan wil ik jullie niet onthouden :
Pater Martin (een Nederlander) had een vriend in Rafai (een dorpje aan de grote rivier de U’Bangui) die handelaar was. Tom had daar onder andere een vrachtwagen voor nodig. Soms ging hij ook met de vrachtwagen op de pont naar Zaire.
Martin deed hem deze keer uitgeleide tot de pont. De pont arriveerde, Tom reed er op en ... hij reed er aan de andere kant zo weer af. Nu is die rivier ontzettend diep en hij stroomt in deze tijd ontzettend snel. In een oogwenk was de vrachtwagen verdwenen en hoe ze ook keken, ze zagen nooit weer iemand boven komen. Zwaar geschokt ging Martin naar huis. En daar zat hij een hele poos wezenloos voor zich uit te staren. Na een uur stond hij op : hij had besloten toch in elk geval iets van een kruis te maken voor zijn vriend.
Zo toog hij in zijn tuin aan het werk met hout en beitel, hamer en spijkers. En terwijl hij zo ingespannen en inmiddels natuurlijk zwetend aan het werk was hoorde hij de opmerking : “nou Martin, ik geloof dat ik nu wel trek heb in een flinke bel whiskey”. Hij keek om en daar stond ... Tom. Tegen de tijd dat hij boven water was gekomen, was hij al ruim de bocht voorbij. Hij was naar de kant gezwommen en hij was door het struikgewas gewoon naar huis gelopen. Oh ja, ach ... de remmen hadden gewoon “niet thuis” gegeven op het moment supreme .....
Martin had het helemaal voor elkaar. Hij had de lokale bevolking zover dat ze in een soort co-operatie vorm koffie aan het telen waren. Naast zijn huis had hij een enorme schuur gebouwd waar de opslag was van de koffie en andere goederen. Op een dag was de bisschop op bezoek. Tijdens het eten kwam er ineens iemand binnen rennen, roepende : “de schuur staat in de lichterlaaie, de schuur staat in de lichterlaaie”. De bisschop sprong op en rende naar buiten. Martin bleef zitten en at zijn soep. Desgevraagd meldde hij – terwijl de tranen hem over de wangen biggelden : “Ik verlies alle koffie, moet ik dan ook nog mijn soep verliezen?”.
De huidige pater van Rafai – de opvolger van Martin – was eens in een dorpje gekomen, waar hij een kind was tegengekomen dat “koppakking” heette. Uiteraard was hij nieuwsgierig naar de herkomst van die naam en het was als volgt gekomen. Er was in dat dorp ooit een man in een Land Rover langs gekomen. En juist in dat dorp had hij zijn koppakking eruit geblazen. Het was zó erg dat hij niet verder kon en hij stuurde een boodschapper om een koppakking te organiseren. De boodschapper kwam met een koppakking terug. Maar het had wel twee maanden geduurd. In die twee maanden had de man een vriendinnetje opgeduikeld en toen de man inmiddels lang en breed vertrokken was, bleek het vriendinnetje zwanger. En zo werd het kind “koppakking” genoemd.
Overigens jagen ze in Rafai dat het een lieve lust is. Bongo schijnt – naast Olifant – het meest spannend om te verschalken. Een Bongo is een heel groot hert met een enorm gewei. De exclusiviteit zit hem erin, dat hij lastig te vinden is. De Poolse pater jaagd zelf ook, maar alleen op een soort Patrijzen. De lokale bevolking jaagd op alles wat beweegt. “Gunst”, zei ik, “waar halen ze dan de wapens vandaan?”. De wapens worden gewoon thuis zelf gemaakt. Je neemt gewoon een stuk buis en die zaag je op lengte. Dan ben je al bijna klaar. Patronen kan je te kust en te keur krijgen. En ja, het gaat wel eens de verkeerde kant op, maar dat risico hebben ze er graag voor over. Ik hoop erg, dat ze me ook een keer in Rafai nodig hebben.
De katholieke missie heeft in Mobaye een bibliotheek geopend. Oh, het bestaat al wel zes jaar, maar het werd me toch als één van de bezienswaardigheden genoemd, toen ik voor de eerste keer kwam. Al die tijd is het om de één of d’andre reden niet gelukt om te gaan kijken. En nu is het dan eindelijk gelukt. Trots werd me een ruimte getoond van pak-em-beet vier bij vier meter. Langs drie wanden was het geheel gevuld met boeken. Maar wát een rijkdom. De boeken zijn toegankelijk voor iedereen. Daarmee bedoel ik katholieken en niet katholieken. En er wordt inderdaad door iedereen gebruik van gemaakt. Ernaast is een ruime leeszaal, maar je kunt de boeken ook lenen. En desgevraagd wordt er altijd en stipt op tijd teruggebracht. Ze zijn ook ontzettend trots op hun catalogus, waarin alle boeken staan genoteerd, inclusief hun positie in de boekenkast.
In de eerste plaats staan alle benodigde schoolboeken er. Zo kunnen kinderen naar school zonder de dure aanschafkosten van boeken. Ze kunnen ze in de bibliotheek inzien. Verder staan er romans. Er staat – heel interessant – een heel arsenaal van Afrikaanse vertellingen. En er staat – je gelooft het niet – het gehele verzamelde werk van Asterix en Obelix en ook van TinTin, alias Kuifje.
Het is - in onze ogen - niet veel, maar het is belangrijke informatie waar nu wel de hele bevolking toegang toe heeft. Het is informatie, die bovendien niet gecensureerd is. Het is – kortom – de opstap, om uit het slop te komen. Heb je nog boeken? Liefst wel in het Frans, maar Engels mag ook, dan zijn ze in Mobaye van harte welkom.
Rook op de veranda
Zoals ik al schreef : de droge tijd is nu aangebroken en dat betekent veel vuur. De laatste paar dagen kom ik er pas goed achter wat dát betekent. Dat betekent namelijk dat er geen plek meer op deze wereld is, waar je nog normaal kunt ademhalen. Alle longpatienten worden hier nu ge-elimineerd. In Nederland hebben de mensen het wel eens over “benauwd”. Het zegt me niks. Ik weet niet wat dat is. Nu ben ik op de hoogte.
Verder is het zo, dat ik bij bepaalde vuurtjes nog wel enige positieve emoties kan waarnemen, denk bijvoorbeeld aan een barbeque. Maar nu is ook de tijd om de vuilnisbelten qua volume wat te laten slinken. Gisteren was denk ik het abattoir bezig. Een stank ... oorverdovend. Denk maar aan haar, wat verbrand wordt. Vreselijk. Vandaag viel het gelukkig mee.
Ziek zijn
De laatste paar dagen was ik voor de tweede keer in twee weken ziek. Diarree alsof het water is. De eerste keer moest ik er ook bij spugen. Tanneguy heeft me onmiddellijk naar de dokter en naar het institut Pasteur (het lab) gesleept. Hij had teveel gevallen gezien van verwaarlozing en de gevolgen daarvan en hij debiteerde inderdaad een indrukwekkende reeks voorvallen met dodelijke afloop.
Zoals een vrouw, die hier op vakantie was geweest. In Frankrijk had ze een jaar later palu (malaria) gekregen, die niet op tijd was onderkent. Ze had nog wel gezegd dat ze dacht dat het palu was, maar de dokter dacht toch echt, dat het griep was. Nu is ze dood.
Ik kreeg – in afwachting van de uitslag van het lab – alvast een paardemiddel tegen ameuben (ik weet niet hoe je dat schrijft) en dat lijkt te hebben geholpen. Wat ik op eigen kracht heb uitgevonden is, dat ORS – hoewel ongelooflijk vies – wel een enorme oppepper geeft. Geweldig spul, echt waar. Het ene moment denk je dat je dood gaat, het volgende moment gaat de hemelpoort open. Ongelooflijk.
Kletsen met drankman in Mobaye
De man, die in Mobaye drank verkoopt, heeft mij uitgenodigd om eens te kletsen. Hij vroeg het zo aardig, dat ik ja heb gezegd. Zijn drankwinkel bestaat uit vier muren en een golfplaten dak. Een luxe, die maar weinigen zich kunnen permitteren. Eén van de muren is grotendeels gat en daarin staan kratjes opgestapeld. Bier, ander bier, cola, wijn en whiskey. Ik mocht zeggen waar ik van hou. Ik zei eerst whiskey maar, toen ik zag dat er acht-en-een-half procent opstond, bedacht ik me en zei ik dat ik wijn het lekkerst vond.
Ik werd aan het hele gezin voorgesteld. Een indrukwekkende meute met een alleraardigste en nog helemaal niet vermoeid uitziende moeder als hoofd. Samen met Flavien – zo heet de drankhandelaar – gingen we onder zijn “paillotte” zitten. Dat is iets wat je hier vaker ziet. Het is een rond – meestal rieten – dak, zonder muren. Een plek waar je plezierig kunt “zijn”, uit de zon en uit de regen.
En daar hebben we het over de dingen van het leven gehad. Hij vertelde me dat hij al jong getrouwd was (dat kon ik wel zo’n beetje zien), maar dat ie goed terecht was gekomen (dat was ook goed te zien) en dat ie een zoon heeft op het seminarie in Bangui en dat ik die maar gauw moest ontmoeten (is inmiddels ook gebeurd). Verder hadden we het over de politiek hier, de kosten van het levensonderhoud en zijn handel.
Zijn clientele bestaat voornamelijk uit Zairezen, die met hun prauw hiernaartoe komen. Groot inslaan en dan in Zaire de boel voor het dubbele verkopen. Vijfentwintig mijl verderop ligt een wezenloos groot vliegveld (G’Badolite) van wijlen president Mobutu. Nu wordt daar nog eens per week op gevlogen door een vrachtvliegtuig. Maar de drank, die op die manier wordt aangevoerd is eerste klas spul en dus niet te betalen. Vanuit Bangui wordt de drank per vrachtwagen opgevoerd, maar in Zaire is er geen weg naar dit gebied. Vandaar de handel van Mobaye naar Zaire.
De politiek is iedereen een blok aan het been, een doorn in het oog, een nagel aan de doodkist. Eerst wordt er schichtig rond gekeken en dan wordt er op samenzweerderige toon gesproken. De Fransen deden het slecht. Heel slecht. Ze hielden de bevolking met opzet dom. “Aha”, zeg ik, “dan hebben jullie het nu dus voor mekaar : de Fransen zijn weg, nu hebben júllie het voor het zeggen”. Ja, ik vind het altijd leuk om iemand uit zijn tent te lokken en dit was een schot voor open doel. “Nee”, roept hij, “het is nu nog veel slechter”. En natuurlijk is dat ook zo. De Fransen hebben – begin dit jaar – vele miljoenen geschonken om de ambtenaren te kunnen betalen. Het is geheel opgegaan aan de verkiezing van Bozizé. En dat is nu toch jammer, want de ambtenaren – waaronder de leraren – hebben nu al tien maanden geen geld ontvangen. Ze staken nu al zowat twee maanden. Ze geven de regering de deal van de eeuw : met vier maanden nemen ze genoegen. Echter, de regering wil niet meer dan twee maanden uitbetalen. Ziedaar de patstelling. De leraren hebben bij de lokale nering een schuld van pak-em-beet twee maandsalarissen opgebouwd. Daarnaast moeten ze nog de huur van tien maanden betalen. Het is een lastige zaak.
De oppositie organiseert – samen met de vakbonden – de stakingen. Er wordt bovendien vrijelijk in de kranten over deze zaken geschreven. Dat kan – vertelt Flavien – omdat die mensen door ambassades worden gedekt. Een normaal iemand – zoals hij – die zijn mening publiekelijk uit, treft zichzelf luttele tijd later aan in het cachot.
De oppositie heeft dus wel enige vrijheid, en maakt ook deel uit van de “tweede kamer”. Maar de kamerleden komen zo van de straat en geven dus – zo dat al wordt geaccepteerd – geen krachtig tegenspel. Voor een deel is de malaise hier te wijten aan mensen, die zichzelf verrijken, maar net zo’n groot deel is te wijten aan wanbestuur wegens incompetentie. Alles bij elkaar klinkt het nog altijd redelijk gematigd, als je het vergelijkt met Zimbabwe bijvoorbeeld.
Ook wel een aardige : Flavien vertelt me – en het wordt later door Helmut bevestigd – dat er indertijd nogal wat gedoe was aan de overkant. Dat is Zaire. Daardoor kwamen er heel wat Zairezen hals over kop deze kant uit. In zulke grote getalen, dat de UNHCR zich geroepen voelde om hulp te bieden. Altijd mooi nietwaar. In Bangui maakten zich vrachtwagens klaar met dekens, tenten en noem maar op. Tegen de tijd dat ze in Mabaye waren gearriveerd was er geen vluchteling te ontdekken. Alle vluchtelingen waren door de lokale bevolking liefdevol in hun hutten ondergebracht!! Daar krijg je toch een brok van in je keel, als je dat hoort. Een enorme toevloed van mensen, gewoon opgelost en opgenomen door hartelijkheid en gastvrijheid. Niet aldus de UNHCR, die in grote woede ontstak. Waar waren nu die vluchtelingen? Zij hadden recht op hun vluchtelingen! De mensen bleven er kalm onder en wezen de UNHCR op het onbenullige van hun gedrag. Gelukkig kwamen ze snel tot bezinning en pakten – toch enigszins teleurgesteld – hun biezen. Je ziet het zo voor je : je bent brandweer en je wacht je halve leven op een brandje. Dan mag je eindelijk en dan hebben de omstanders het al uitgepiest. Om tegen de muur omhoog te kruipen. Ja toch. Best begrijpelijk. Ook tekenend voor de trots die de Centraal Afrikanen hebben. Ze zijn niet kruiperig en ze hebben een trotse lichaamshouding met een idem gezichtsuitdrukking. Ik vind dat wel mooi.
Zielige mensen
Zoals ik al eerder schreef, je kan je hier niet op straat begeven of je wordt om geld gevraagd. Ik heb inmiddels de gewoonte om daar de tijd voor te nemen en uit te leggen, waarom ik geen geld geef. Als ik ze zomaar de rug toekeer voelt dat ook niet fijn en zo kunnen we met open vizier afscheid nemen.
Maar gister kwam ik iemand tegen, waarvan ik dacht te kunnen zien dat het echt niet erg best met hem was. Ik heb mijn verhaal gedaan en we hebben gesproken. Hij was vasthoudend. Hij wilde naar Kinshasa met de boot en hij kon het niet betalen. Dat was – denk ik – de crux. Als hij het zuiver op zijn gezondheid had gegooid, was ik misschien gezwicht.
Maar achteraf kwam ik wel stil te staan bij stakkers zoals hij. Mensen die hier wonen worden – links of rechtsom – wel bijgestaan door familie en vrienden. Maar mensen, die hier niet horen en die hier gestrand zijn. Die vallen echt in een zwart, diep gat ...
Retourtje Bangassou
Gisteren ben ik weer met een hele club afgeladen naar Bangassou gegaan. Daar is nu een grote vergadering van alle betrokken paters van dat bisdom. Bij het nakijken van het vliegtuig bleken de flaps het alweer niet te doen. André ging er onmiddellijk naar kijken. Hij zat wat te wriemelen en met de hoofdschakelaar te spelen, toen het ineens heftig begon te vonken. Gauw deed hij de hoofdschakelaar uit, maar het bleef gewoon doorbranden. Gelukkig had hij het toch gauw uit. Het bleek de sigarettenaansteker te zijn. Die is niet gezekerd en die kan – bij kortsluiting – dus gewoon lekker doorfikken. Nou ja ...
Voor de flaps zijn we afhankelijk van een nieuwe flapswitch en zo gingen we dus afgeladen, zonder flaps weg. Gelukkig zijn de banen hier allemaal wezenloos groot. Met of zonder flaps, het maakt allemaal niks uit.
Het grootste deel van de tijd vlogen we in en uit de rook en er stond een stevige bries tegen. Het werd een zit van wel drie uur. Gelukkig had Ahmed – een vriend van pere Theo en handelaar van beroep - broodjes mee. Echte croissants! Heerlijk.
Deze keer ben ik – in Bangassou – eens naar de rivier gelopen. Een heel plezierig wandelingetje en je komt steeds leuke mensen tegen, die gewoon gezellig willen kletsen en niet meteen geld nodig hebben. Zo kwam ik vlak bij de rivier een jongen tegen, die me aanbood een eindje te gaan roeien in een prauw. Nou, dat liet ik me geen twee keer zeggen! En ik vond het echt súpergaaf. Wat ziet die rivier er dan indrukwekkend uit. En moeiteloos peddelde die jongen zo’n hele boomstam tegen de stroom in. Ze hebben binnenkort wedstrijden met een prauw. In elke prauw zitten dan acht roeiers. Naast de roeier waren er ook nog drie jongetjes, die met hun engelenstemmetjes mooie, rytmische liedjes zongen. Natuurlijk kwamen we ook andere prauwen tegen. De helft van de jongetjes sprong dan overboord. Lekker vrolijk plassen en spetteren. Alleen een beetje uitkijken voor de Nijlpaarden, maar zoveel zijn die er niet. En krokodillen zijn er al helemaal niet, dus ... Ik vertelde aan de roeier, dat er in Mobaye toch wel mensen zijn gedood door de Nijlpaarden. Dat had ie inderdaad ook gehoord, maar de Nijlpaarden van Mobaye stonden bekend als duidelijk stouter (plus méchant) dan die van Bangassou.
Als gevolg van die grote vergadering zijn er al veel paters. En daar zijn veel Polen bij. Zo zat ik dus ’s avonds op de veranda en ik hoefde alleen maar te luisteren. Wát een verhalen. Drie ervan wil ik jullie niet onthouden :
Pater Martin (een Nederlander) had een vriend in Rafai (een dorpje aan de grote rivier de U’Bangui) die handelaar was. Tom had daar onder andere een vrachtwagen voor nodig. Soms ging hij ook met de vrachtwagen op de pont naar Zaire.
Martin deed hem deze keer uitgeleide tot de pont. De pont arriveerde, Tom reed er op en ... hij reed er aan de andere kant zo weer af. Nu is die rivier ontzettend diep en hij stroomt in deze tijd ontzettend snel. In een oogwenk was de vrachtwagen verdwenen en hoe ze ook keken, ze zagen nooit weer iemand boven komen. Zwaar geschokt ging Martin naar huis. En daar zat hij een hele poos wezenloos voor zich uit te staren. Na een uur stond hij op : hij had besloten toch in elk geval iets van een kruis te maken voor zijn vriend.
Zo toog hij in zijn tuin aan het werk met hout en beitel, hamer en spijkers. En terwijl hij zo ingespannen en inmiddels natuurlijk zwetend aan het werk was hoorde hij de opmerking : “nou Martin, ik geloof dat ik nu wel trek heb in een flinke bel whiskey”. Hij keek om en daar stond ... Tom. Tegen de tijd dat hij boven water was gekomen, was hij al ruim de bocht voorbij. Hij was naar de kant gezwommen en hij was door het struikgewas gewoon naar huis gelopen. Oh ja, ach ... de remmen hadden gewoon “niet thuis” gegeven op het moment supreme .....
Martin had het helemaal voor elkaar. Hij had de lokale bevolking zover dat ze in een soort co-operatie vorm koffie aan het telen waren. Naast zijn huis had hij een enorme schuur gebouwd waar de opslag was van de koffie en andere goederen. Op een dag was de bisschop op bezoek. Tijdens het eten kwam er ineens iemand binnen rennen, roepende : “de schuur staat in de lichterlaaie, de schuur staat in de lichterlaaie”. De bisschop sprong op en rende naar buiten. Martin bleef zitten en at zijn soep. Desgevraagd meldde hij – terwijl de tranen hem over de wangen biggelden : “Ik verlies alle koffie, moet ik dan ook nog mijn soep verliezen?”.
De huidige pater van Rafai – de opvolger van Martin – was eens in een dorpje gekomen, waar hij een kind was tegengekomen dat “koppakking” heette. Uiteraard was hij nieuwsgierig naar de herkomst van die naam en het was als volgt gekomen. Er was in dat dorp ooit een man in een Land Rover langs gekomen. En juist in dat dorp had hij zijn koppakking eruit geblazen. Het was zó erg dat hij niet verder kon en hij stuurde een boodschapper om een koppakking te organiseren. De boodschapper kwam met een koppakking terug. Maar het had wel twee maanden geduurd. In die twee maanden had de man een vriendinnetje opgeduikeld en toen de man inmiddels lang en breed vertrokken was, bleek het vriendinnetje zwanger. En zo werd het kind “koppakking” genoemd.
Overigens jagen ze in Rafai dat het een lieve lust is. Bongo schijnt – naast Olifant – het meest spannend om te verschalken. Een Bongo is een heel groot hert met een enorm gewei. De exclusiviteit zit hem erin, dat hij lastig te vinden is. De Poolse pater jaagd zelf ook, maar alleen op een soort Patrijzen. De lokale bevolking jaagd op alles wat beweegt. “Gunst”, zei ik, “waar halen ze dan de wapens vandaan?”. De wapens worden gewoon thuis zelf gemaakt. Je neemt gewoon een stuk buis en die zaag je op lengte. Dan ben je al bijna klaar. Patronen kan je te kust en te keur krijgen. En ja, het gaat wel eens de verkeerde kant op, maar dat risico hebben ze er graag voor over. Ik hoop erg, dat ze me ook een keer in Rafai nodig hebben.
Thursday, November 10, 2005
altijd lekker weer
De mensen hier krijgen het behoorlijk voor hun kiezen. Bovendien worden ze met harde hand opgevoed.
Pere Emanuel heeft – nadat hij pretre werd – een studie psychologie gedaan en hij kwam tot de conclusie dat de mensen hier beter zijn toegerust voor het leven dan in Europa. Er komen hier minder depressies voor.
Als belangrijkste reden noemde pere Emanuel het feit dat de kinderen overal mee heengesleept worden, achterop de rug van de moeder. Dat heeft tot gevolg dat – als het kind honger heeft – er altijd eten is. En ook dat – als het kind verdriet heeft – het onmiddellijk wordt getroost. Ze zijn er in Europa nog niet over uit of dat nou wel of niet goed is. Maar ik begrijp dat men er hier wel uit is. In de eerste jaren wordt een solide veiligheidsgevoel opgebouwd. Dat er later een harde, bij tijd en wijle onrechtvaardige opvoeding is, doet daaraan geen afbreuk. Is misschien zelfs wel een goede voorbereiding op een zwaar leven. De levensverwachting ligt hier rond de veertig.
Laatst klom er een oude man bij mij in de auto. Hij beklaagde zich over zijn ouderdomsklachten. Dus vroeg ik hem hoe oud hij was. Hij was zeven-en-veertig jaar. Ik kon mijn oren niet geloven. Ik had hem zeker vijftien jaar meer gegeven.
Dat meisje met die tanden uit haar neus zal nu in Europa geopereerd worden, maar de meeste mensen moeten met hun handicap leren leven. Het ziet eruit alsof ze zich goed schikken in hun lot, maar het is natuurlijk zoals dat Sango gezegde uitbeeld : ze kunnen wel gaan jammeren, maar wat heeft het voor zin.
Je hebt hier nog veel polio oftewel kinderverlamming. Een kind wordt dan ziek, de zenuwen van vaak de benen worden aangetast en één of beide benen, stoppen met groeien. De mensen kunnen ze dan niet meer gebruiken. Ze hebben hier heel handige karretjes, met handkracht (zoals trappers van een fiets) aangedreven. Maar als ze ergens naar binnen moeten, dan moeten ze kruipen als een hond. En dat is een akelig gezicht. Soms gaat het maar om één been. Dan hebben ze een dikke stok, die ze met beide handen vasthouden en waar ze mee lopen. Het ene been is dan gewoon, het andere been is een verschrompeld klein kinderbeentje met een vervormde voet. Ook dat ziet er akelig uit, maar het verhinderd de mensen niet om te doen wat ze willen en moeten doen. Zo was er in de kerk in Mobaye zo iemand, die voorlas uit de bijbel (het podium op en afstrompelen) en die het kerkgezang op een djembé begeleidde (stok wegleggen, op één been balanceren en trommelen maar). Het stomme is dat je met een simpele vaccinatie van het hele gezeur afbent, maar dat is teveel moeite ofzo.
Ik heb trouwens ook een albino gezien hier. Dat is een Centrafrikaan, maar dan helemaal wit. Da’s ook een soort van handicap. Die heb je bij ons ook wel, alleen valt dat bij ons wat minder op.
Ziekte en dood wordt vaak in verband gebracht met hekserij. Zo lijdt tien procent van de bevolking aan SIDA. Maar eigenlijk is dat percentage veel hoger. Alleen wordt het dan niet als zodanig gediagnosticeerd. SIDA veroorzaakt verminderde weerstand en het bijbehorende ziektebeeld laat zich uitstekend via tovenarij verklaren. Maar ook bijvoorbeeld de moeder van het kind met de tanden uit haar neus is een heks. Zeggen ze. Het is dat de bisschop ervoor is gaan liggen, anders had ze misschien al wel in de bak gezeten. Of erger.
Ik heb al eens genoemd dat de mensen hier altijd om geld vragen. Nu heb ik kennis gemaakt met iemand op het vliegveld, die zegt verantwoordelijk te zijn voor het onderhoud van een andere Cessna 206. Hij is zevenenveertig en al behoorlijk oud voor zijn leeftijd. Hij is bovendien gezet. Het vliegtuig is op het moment in Libreville voor groot onderhoud. En hij wilde met mij meerijden naar de stad. Geen punt. Gezellig. Hadden we al eens eerder gedaan en ik was verfrist door het uitblijven van het standaard zinnetjes : ‘zeg, heu, ik durf het bijna niet te vragen, maar ...’. Hij had me verteld, dat hij verlof had omdat het vliegtuig weg was : betááld verlof meneer, chique he?’. Dat was de vorige keer, een week terug. Deze keer babbelden we over koetjes en kalfjes, totdat hij ineens vroeg of hij 5000 CFA kon lenen. Hij zou het de week erna terug betalen. Toen ik wat terughoudend reageerde dacht hij zijn zaak goed te doen door toe te voegen : ‘ik heb honger’. Ik moest oppassen om geen botsing te maken nu. Ik kwam niet meer bij. Iemand met betaald verlof. Iemand die er in goede kleren bij loopt. Iemand die in zijn vet ronddrijft. Honger? Ik snap niet dat ze niet creatiever zijn. Toen ik de tranen uit mijn ogen had gewreven vroeg hij me wat verbaasd wat er zo lollig was. Nou, dat heb ik hem proberen uit te leggen. Maar dat viel niet mee. Het was kennelijk nieuw voor hem dat hij niet die brilliante enige was die op het idee gekomen was om te zeggen dat hij honger had. Maar het bijbehorende begrip ‘cliché’ – toch een mooi Frans woord – was ook nieuw voor hem. Toen ik het hem probeerde uit te leggen aan de hand van een voorbeeld, namelijk de open brug, ging bij hem het licht helemaal uit. Toen ik vervolgens begon uit te leggen hoe dat bij ons zit, met bruggen en zo, meldde hij dat hij zich bedacht had en dat hij niet helemaal naar de stad hoefde. Ik kon hem er hier wel uitlaten. Ik ben bang dat ik het verprutst heb. Nou ja ...
Inmiddels is de droge tijd aangebroken. De Harmattan wind voert vanuit het noord-oosten droge warme lucht aan van over de woestijn. Het is dus elke dag strak blauw en als je gaat vliegen, dan blijkt het ontzettend heiig te zijn. Naast het zand – waar de lucht mee bezwangerd is – is er ook rook. Dit is de tijd dat de mensen het land afbranden. Nieuwe landbouwgrond bouwrijp maken enzo. Op de terugweg heb je nog steeds wind mee en dan is het aardig dat je op vier kilometer hoog boven die laag zand en rook uitkomt en dat je dan weer een fantastisch uitzicht hebt. Niet dat er dan iets te zien valt. Het is zelfs heel desorienterend wat je ziet. Als je een tijdje over de neus naar de verte kijkt, dan lijkt het alsof je met toenemende snelheid aan het draaien bent. Je corrigeert en nu draai je werkelijk de andere kant uit. Want die eerste keer was het niet waar. Toen ik dat ontdekte dacht ik dat het misschien met de Coriolis kracht te maken had, maar even later leek het alsof het vliegtuig met toenemende snelheid de andere kant uitdraaide, terwijl dat ook helemaal niet waar was. Afijn, ik probeer de laatste tijd niet al teveel over de neus te kijken, want je wordt er gewoon beroerd van.
De weerradar is er spontaan mee opgehouden en dat treft, want het weer is er ook mee opgehouden, dus heb ik nu geen radar nodig om te kijken waar het weer zit. De weerradar is bedoeld om zware buien van lichte- te onderscheiden. En er zijn nu geen buien meer.
Mijn flaps zijn ook weer blijven hangen, dit keer in de startstand. Vervelend, maar niet onoverkomelijk. De zuster, die ik meenam van Mobaye naar Bangui had het – geloof ik – niet zo op vliegen. Toen ik een klein beetje helling aanrolde om haar een beter zicht op Kouango – dat onder ons door schoof – te geven, bestierf ze het al zowat. Toen ik dus één keer goed afgetrimd in de afdaling zat waren we beide redelijk onthikt, toen het vliegtuig langzaam maar zeker steeds verder voorover kantelde. Dat had ik nog nooit meegemaakt en het voelde als een vliegtuig out of control. Het bleek dat de flaps weer – tijdelijk – tot leven waren gekomen en zich nu hadden geconformeerd naar de stand waarop de flap selector stond namelijk : flaps ingetrokken. Tijdens dat verschuiven van de flaps ontstaat er ook een verschuiving van de balans en zodoende een kanteling om de dwarsas. Het kostte me werkelijk enige seconden om me te realiseren wat de oorzaak was van deze onverwachte kanteling. Maar toen kon ik dan ook vol overtuiging mijn passagier gerust stellen met de beroemde woorden van corporal Jones : ‘no panick’.
Pere Emanuel heeft – nadat hij pretre werd – een studie psychologie gedaan en hij kwam tot de conclusie dat de mensen hier beter zijn toegerust voor het leven dan in Europa. Er komen hier minder depressies voor.
Als belangrijkste reden noemde pere Emanuel het feit dat de kinderen overal mee heengesleept worden, achterop de rug van de moeder. Dat heeft tot gevolg dat – als het kind honger heeft – er altijd eten is. En ook dat – als het kind verdriet heeft – het onmiddellijk wordt getroost. Ze zijn er in Europa nog niet over uit of dat nou wel of niet goed is. Maar ik begrijp dat men er hier wel uit is. In de eerste jaren wordt een solide veiligheidsgevoel opgebouwd. Dat er later een harde, bij tijd en wijle onrechtvaardige opvoeding is, doet daaraan geen afbreuk. Is misschien zelfs wel een goede voorbereiding op een zwaar leven. De levensverwachting ligt hier rond de veertig.
Laatst klom er een oude man bij mij in de auto. Hij beklaagde zich over zijn ouderdomsklachten. Dus vroeg ik hem hoe oud hij was. Hij was zeven-en-veertig jaar. Ik kon mijn oren niet geloven. Ik had hem zeker vijftien jaar meer gegeven.
Dat meisje met die tanden uit haar neus zal nu in Europa geopereerd worden, maar de meeste mensen moeten met hun handicap leren leven. Het ziet eruit alsof ze zich goed schikken in hun lot, maar het is natuurlijk zoals dat Sango gezegde uitbeeld : ze kunnen wel gaan jammeren, maar wat heeft het voor zin.
Je hebt hier nog veel polio oftewel kinderverlamming. Een kind wordt dan ziek, de zenuwen van vaak de benen worden aangetast en één of beide benen, stoppen met groeien. De mensen kunnen ze dan niet meer gebruiken. Ze hebben hier heel handige karretjes, met handkracht (zoals trappers van een fiets) aangedreven. Maar als ze ergens naar binnen moeten, dan moeten ze kruipen als een hond. En dat is een akelig gezicht. Soms gaat het maar om één been. Dan hebben ze een dikke stok, die ze met beide handen vasthouden en waar ze mee lopen. Het ene been is dan gewoon, het andere been is een verschrompeld klein kinderbeentje met een vervormde voet. Ook dat ziet er akelig uit, maar het verhinderd de mensen niet om te doen wat ze willen en moeten doen. Zo was er in de kerk in Mobaye zo iemand, die voorlas uit de bijbel (het podium op en afstrompelen) en die het kerkgezang op een djembé begeleidde (stok wegleggen, op één been balanceren en trommelen maar). Het stomme is dat je met een simpele vaccinatie van het hele gezeur afbent, maar dat is teveel moeite ofzo.
Ik heb trouwens ook een albino gezien hier. Dat is een Centrafrikaan, maar dan helemaal wit. Da’s ook een soort van handicap. Die heb je bij ons ook wel, alleen valt dat bij ons wat minder op.
Ziekte en dood wordt vaak in verband gebracht met hekserij. Zo lijdt tien procent van de bevolking aan SIDA. Maar eigenlijk is dat percentage veel hoger. Alleen wordt het dan niet als zodanig gediagnosticeerd. SIDA veroorzaakt verminderde weerstand en het bijbehorende ziektebeeld laat zich uitstekend via tovenarij verklaren. Maar ook bijvoorbeeld de moeder van het kind met de tanden uit haar neus is een heks. Zeggen ze. Het is dat de bisschop ervoor is gaan liggen, anders had ze misschien al wel in de bak gezeten. Of erger.
Ik heb al eens genoemd dat de mensen hier altijd om geld vragen. Nu heb ik kennis gemaakt met iemand op het vliegveld, die zegt verantwoordelijk te zijn voor het onderhoud van een andere Cessna 206. Hij is zevenenveertig en al behoorlijk oud voor zijn leeftijd. Hij is bovendien gezet. Het vliegtuig is op het moment in Libreville voor groot onderhoud. En hij wilde met mij meerijden naar de stad. Geen punt. Gezellig. Hadden we al eens eerder gedaan en ik was verfrist door het uitblijven van het standaard zinnetjes : ‘zeg, heu, ik durf het bijna niet te vragen, maar ...’. Hij had me verteld, dat hij verlof had omdat het vliegtuig weg was : betááld verlof meneer, chique he?’. Dat was de vorige keer, een week terug. Deze keer babbelden we over koetjes en kalfjes, totdat hij ineens vroeg of hij 5000 CFA kon lenen. Hij zou het de week erna terug betalen. Toen ik wat terughoudend reageerde dacht hij zijn zaak goed te doen door toe te voegen : ‘ik heb honger’. Ik moest oppassen om geen botsing te maken nu. Ik kwam niet meer bij. Iemand met betaald verlof. Iemand die er in goede kleren bij loopt. Iemand die in zijn vet ronddrijft. Honger? Ik snap niet dat ze niet creatiever zijn. Toen ik de tranen uit mijn ogen had gewreven vroeg hij me wat verbaasd wat er zo lollig was. Nou, dat heb ik hem proberen uit te leggen. Maar dat viel niet mee. Het was kennelijk nieuw voor hem dat hij niet die brilliante enige was die op het idee gekomen was om te zeggen dat hij honger had. Maar het bijbehorende begrip ‘cliché’ – toch een mooi Frans woord – was ook nieuw voor hem. Toen ik het hem probeerde uit te leggen aan de hand van een voorbeeld, namelijk de open brug, ging bij hem het licht helemaal uit. Toen ik vervolgens begon uit te leggen hoe dat bij ons zit, met bruggen en zo, meldde hij dat hij zich bedacht had en dat hij niet helemaal naar de stad hoefde. Ik kon hem er hier wel uitlaten. Ik ben bang dat ik het verprutst heb. Nou ja ...
Inmiddels is de droge tijd aangebroken. De Harmattan wind voert vanuit het noord-oosten droge warme lucht aan van over de woestijn. Het is dus elke dag strak blauw en als je gaat vliegen, dan blijkt het ontzettend heiig te zijn. Naast het zand – waar de lucht mee bezwangerd is – is er ook rook. Dit is de tijd dat de mensen het land afbranden. Nieuwe landbouwgrond bouwrijp maken enzo. Op de terugweg heb je nog steeds wind mee en dan is het aardig dat je op vier kilometer hoog boven die laag zand en rook uitkomt en dat je dan weer een fantastisch uitzicht hebt. Niet dat er dan iets te zien valt. Het is zelfs heel desorienterend wat je ziet. Als je een tijdje over de neus naar de verte kijkt, dan lijkt het alsof je met toenemende snelheid aan het draaien bent. Je corrigeert en nu draai je werkelijk de andere kant uit. Want die eerste keer was het niet waar. Toen ik dat ontdekte dacht ik dat het misschien met de Coriolis kracht te maken had, maar even later leek het alsof het vliegtuig met toenemende snelheid de andere kant uitdraaide, terwijl dat ook helemaal niet waar was. Afijn, ik probeer de laatste tijd niet al teveel over de neus te kijken, want je wordt er gewoon beroerd van.
De weerradar is er spontaan mee opgehouden en dat treft, want het weer is er ook mee opgehouden, dus heb ik nu geen radar nodig om te kijken waar het weer zit. De weerradar is bedoeld om zware buien van lichte- te onderscheiden. En er zijn nu geen buien meer.
Mijn flaps zijn ook weer blijven hangen, dit keer in de startstand. Vervelend, maar niet onoverkomelijk. De zuster, die ik meenam van Mobaye naar Bangui had het – geloof ik – niet zo op vliegen. Toen ik een klein beetje helling aanrolde om haar een beter zicht op Kouango – dat onder ons door schoof – te geven, bestierf ze het al zowat. Toen ik dus één keer goed afgetrimd in de afdaling zat waren we beide redelijk onthikt, toen het vliegtuig langzaam maar zeker steeds verder voorover kantelde. Dat had ik nog nooit meegemaakt en het voelde als een vliegtuig out of control. Het bleek dat de flaps weer – tijdelijk – tot leven waren gekomen en zich nu hadden geconformeerd naar de stand waarop de flap selector stond namelijk : flaps ingetrokken. Tijdens dat verschuiven van de flaps ontstaat er ook een verschuiving van de balans en zodoende een kanteling om de dwarsas. Het kostte me werkelijk enige seconden om me te realiseren wat de oorzaak was van deze onverwachte kanteling. Maar toen kon ik dan ook vol overtuiging mijn passagier gerust stellen met de beroemde woorden van corporal Jones : ‘no panick’.
Monday, November 07, 2005
Helmut
thermietheuvels
Sunday, November 06, 2005
tussen weer en onweer
De jonge vrouw met het kind met tanden in haar neus gaat naar Spanje. Daar wordt het kind in drie sessies geopereerd. Het gaat in totaal een jaar duren. En daarvoor zijn allerlei officiele paperassen nodig. Donderdag nam ik ze vanuit Bangassou mee naar hier en het hele officiele verhaal is nu al rond, dus ze kan – in afwachting van de reis naar Spanje – nu weer naar Bangassou. En dat komt uit, want daar moest ik toch heen. Ten eerste om pere Theo en twee anderen op te halen. Ten tweede omdat er een onderdeel voor de auto van Helmut is gekomen. Van de MIVA, via de DHL. Ten derde, omdat de hors bord (buitenboordmotor) van Helmut het niet deed en nu gebleken is dat in elk geval de bobine overleden is. Ik ben dus in Bangui op zoek gegaan en ik heb er wonder boven wonder één gevonden. Ten vierde om de uitslag van het bloedonderzoek naar de zusters van Mobaye te brengen.
Men had mij gezegd, dat ik dat vrijdag kon ophalen, maar toen ik langsging vertelden ze me, dat het nog niet klaar was. Zaterdag kon ik het wel ophalen. Dus konden we zaterdag pas laat weg. Om twee uur in de middag om precies te zijn.
Maar ik vind het prachtig om met de zon in de rug te vliegen, dus ik vind dat helemaal niet erg. Ik had bedacht dat ik dan om vijf uur in Bangassou zou zijn, en als je dan bedenkt dat het om zes uur donker is, dan geeft dat plenty speling.
Eindelijk kreeg ik deze keer eens de gelegenheid om wat onweer te zien, maar het was allemaal ontzettend tam. Wel links en rechts flitsen, maar geen turbulentie van betekenis. Nou, dat was in elk geval voor moeder en kind achterin wel plezierig. Wat wel heel bijzonder was, was een paar concentrische regenbogen, die het vliegtuig helemaal omspanden. De lage zon achter, een heftige regenbui voor : perfect.
Helmut was helemaal in de wolken met al zijn speeltjes, die kon weer lekker aan het knutselen. Er zijn hier veel paters die – al of niet noodgedwongen – van knutselen houden. Je treft hier achterafhokken aan, die voorzien zijn van een zeer complete uitrusting aan gereedschap.
Maar ik had niet veel tijd om stil te staan bij de feestvreugde, want wij moesten nog voor donker binnen zijn. Niet dat ik me er zorgen over maakte, maar toch.
En opnieuw kwamen we in buien terecht, maar het had allemaal niet veel om het lijf. Het was – bij tijd en wijle – wel adembenemend mooi. Die wolkenpartijen in de laatste zonnestralen, helder in het licht met een schitterende blauwe achtergrond en in de schaduw al donkergrijs. Met de zon schuin achter viel onze schaduw schuin voor ons op de wolkentorens, waar we rakelings langs gleden. En die schaduw was geheel omgeven door een kleine, felle regenboog. Een protestante vlieger in een rooms vliegtuig met een schaduw met een schitterende halo. Het was een pracht.
Eenmaal bij Bangassou aangekomen zagen we – al langsvliegend – geen pere Theo om ons op te halen. Ik had het laatste uur al steeds opgeroepen, maar geen antwoord gekregen. De radio zat ook vol met storingen. Misschien wel door het weer.
Dus vlogen we op dezelfde, lage hoogte verder, om pere Theo te waarschuwen. Bij de tweede low pass zagen we pere Theo zwaaien, bij de derde was de auto al weg. En zo zijn we in de schemer geland. Het was nog licht genoeg om de tie-down te vinden (ijzeren haken in de grond, waar je het vliegtuig aan kunt vastbinden), maar nadat we het vliegtuig hadden klaargemaakt voor de nacht en Theo ons had verteld dat hij baalde omdat hij de hele middag aan de radio had gezeten en dus van allerlei niet had kunnen doen, viel de nacht toch echt met een klap. Zo bleek mij dat ik er een half uur naast zat, want het is hier niet om zes uur, maar om half zes donker. En ik wil toch liever niet in het donker moeten landen.
De avond was super, evenals de nacht en de terugvlucht. Wat me wel opviel, was de ellende die de wereldomroep bracht. Dertienhonderd auto’s aangestoken in één nacht in Frankrijk. Nou, dan is het hier in de CAR erg rustig. Slechts één roofoverval met twee doden en elf miljoen schade. Het is natuurlijk erg genoeg en iedereen heeft het erover. Maar de schaal waarop het in Frankrijk gebeurd grenst wel aan het ongelooflijke.
Ik vind het trouwens heel moeilijk om gezichten te onthouden. Ik ben normaal heel goed daarin, maar bij deze mensen kan ik het niet en dat is soms wel genant. Nu ik hier een poosje ben, komen er mensen naar me toe en zeggen ‘weet je nog wel, daar en daar, toen en toen’ en dan weet ik het echt niet, heel genant. Het omgekeerde gebeurt ook. Dan denk ik iemand te herkennen en dan blijk ik er helemaal naast te zitten. Zoiets heb ik eerlijk gezegd nog nooit meegemaakt, ook niet in Nieuw Guinea.
Ze hebben een bijzonder sprekend Sango gezegde : ‘Als de vissen huilen, is er niemand die het ziet’. De Afrikanen hebben het zwaar en daar lijden ze onder. De blanke ziet dat, maar sust zichzelf in slaap met de gedachte dat ze het nooit anders gewend zijn ...
Men had mij gezegd, dat ik dat vrijdag kon ophalen, maar toen ik langsging vertelden ze me, dat het nog niet klaar was. Zaterdag kon ik het wel ophalen. Dus konden we zaterdag pas laat weg. Om twee uur in de middag om precies te zijn.
Maar ik vind het prachtig om met de zon in de rug te vliegen, dus ik vind dat helemaal niet erg. Ik had bedacht dat ik dan om vijf uur in Bangassou zou zijn, en als je dan bedenkt dat het om zes uur donker is, dan geeft dat plenty speling.
Eindelijk kreeg ik deze keer eens de gelegenheid om wat onweer te zien, maar het was allemaal ontzettend tam. Wel links en rechts flitsen, maar geen turbulentie van betekenis. Nou, dat was in elk geval voor moeder en kind achterin wel plezierig. Wat wel heel bijzonder was, was een paar concentrische regenbogen, die het vliegtuig helemaal omspanden. De lage zon achter, een heftige regenbui voor : perfect.
Helmut was helemaal in de wolken met al zijn speeltjes, die kon weer lekker aan het knutselen. Er zijn hier veel paters die – al of niet noodgedwongen – van knutselen houden. Je treft hier achterafhokken aan, die voorzien zijn van een zeer complete uitrusting aan gereedschap.
Maar ik had niet veel tijd om stil te staan bij de feestvreugde, want wij moesten nog voor donker binnen zijn. Niet dat ik me er zorgen over maakte, maar toch.
En opnieuw kwamen we in buien terecht, maar het had allemaal niet veel om het lijf. Het was – bij tijd en wijle – wel adembenemend mooi. Die wolkenpartijen in de laatste zonnestralen, helder in het licht met een schitterende blauwe achtergrond en in de schaduw al donkergrijs. Met de zon schuin achter viel onze schaduw schuin voor ons op de wolkentorens, waar we rakelings langs gleden. En die schaduw was geheel omgeven door een kleine, felle regenboog. Een protestante vlieger in een rooms vliegtuig met een schaduw met een schitterende halo. Het was een pracht.
Eenmaal bij Bangassou aangekomen zagen we – al langsvliegend – geen pere Theo om ons op te halen. Ik had het laatste uur al steeds opgeroepen, maar geen antwoord gekregen. De radio zat ook vol met storingen. Misschien wel door het weer.
Dus vlogen we op dezelfde, lage hoogte verder, om pere Theo te waarschuwen. Bij de tweede low pass zagen we pere Theo zwaaien, bij de derde was de auto al weg. En zo zijn we in de schemer geland. Het was nog licht genoeg om de tie-down te vinden (ijzeren haken in de grond, waar je het vliegtuig aan kunt vastbinden), maar nadat we het vliegtuig hadden klaargemaakt voor de nacht en Theo ons had verteld dat hij baalde omdat hij de hele middag aan de radio had gezeten en dus van allerlei niet had kunnen doen, viel de nacht toch echt met een klap. Zo bleek mij dat ik er een half uur naast zat, want het is hier niet om zes uur, maar om half zes donker. En ik wil toch liever niet in het donker moeten landen.
De avond was super, evenals de nacht en de terugvlucht. Wat me wel opviel, was de ellende die de wereldomroep bracht. Dertienhonderd auto’s aangestoken in één nacht in Frankrijk. Nou, dan is het hier in de CAR erg rustig. Slechts één roofoverval met twee doden en elf miljoen schade. Het is natuurlijk erg genoeg en iedereen heeft het erover. Maar de schaal waarop het in Frankrijk gebeurd grenst wel aan het ongelooflijke.
Ik vind het trouwens heel moeilijk om gezichten te onthouden. Ik ben normaal heel goed daarin, maar bij deze mensen kan ik het niet en dat is soms wel genant. Nu ik hier een poosje ben, komen er mensen naar me toe en zeggen ‘weet je nog wel, daar en daar, toen en toen’ en dan weet ik het echt niet, heel genant. Het omgekeerde gebeurt ook. Dan denk ik iemand te herkennen en dan blijk ik er helemaal naast te zitten. Zoiets heb ik eerlijk gezegd nog nooit meegemaakt, ook niet in Nieuw Guinea.
Ze hebben een bijzonder sprekend Sango gezegde : ‘Als de vissen huilen, is er niemand die het ziet’. De Afrikanen hebben het zwaar en daar lijden ze onder. De blanke ziet dat, maar sust zichzelf in slaap met de gedachte dat ze het nooit anders gewend zijn ...
Thursday, November 03, 2005
Tout Saints Tout Morts
Het is me eindelijk gelukt. Ik heb de Nederlandse wereldomroep te pakken. En dat is – tijdens een lange vlucht van twee uur bijvoorbeeld – erg leuk. Het geeft de eigenaardige gewaarwording om het één en ander vanuit wisselend perspectief te bekijken. Bijvoorbeeld als ik hoor dat er file staat bij de Brienenoordbrug, dat het hard zal waaien en dat het bij de kust zelfs wel eens stormachtig zou kunnen worden, dan kan ik me daar zoveel bij voorstellen, dat het net lijkt of dát mijn huidige werkelijkheid is en dat het uitgestrekte en verlaten landschap onder mij een uitzending is van National Geographic. En omgekeerd kan ik me dan ook verbazen over hoe ver weg Nederland inmiddels voor mij is geworden. Ik ben op de terugweg vanaf Bangassou naar huis. Achterin zit monseigneur Aguire, een Spanjaard. Naast me zit een verpleegkundige, die net als ik lekebroeder is, ook een Spanjaard. Verder is er nog een moeder met een kind. Eerst dacht ik dat het kind watjes in zijn neus had. Misschien verkouden? Later zag ik dat het zijn tandjes waren. Die moet geopereerd worden. Waarschijnlijk in Europa.
Zo peinzend realiseer ik me dat er weer ontzettend veel is gebeurd. Zondagavond ben ik erg beroerd geworden. Diarree kon ik het niet meer noemen, het was gewoon bruin water. Verder heb ik alles er ook van voren uitgegooid. Maar kennelijk was ik daarmee wel kwijt wat me dwars zat, want – hoewel wankel – was ik maandag wel weer in deze wereld. En dat was maar goed ook, want dinsdag moest ik mensen wegbrengen.
De Baptist Mission zat hier ooit met honderd man/vrouw en een eigen vliegtuig. Nu is er nog maar één stel (uit Pennsylvania) over. In Ipi hebben ze een hospitaal opgericht en ze gingen dat nu bezoeken. Bovendien was er een oudgediende (uit Washington state, niet stad, scheelt een paar mijl, wist ik ook niet) overgekomen. Zij had dertig jaar in het hospitaal van Ipi gewerkt en ze kwam nu een draagbaar ultrasoon echoapparaat ($10.000) brengen. Ze zou de lokale mensen er ook mee leren omgaan. Bovendien namen ze chemicalien mee voor het rontgenapparaat. Dat is toch wel heel vooruitstrevend vind ik. In Nieuw Guinea hadden ze alleen in de hoofdstad een rontgenapparaat.
Vervolgens ging ik met een zuster naar Kembe. Dat is een vliegveldje, waar Helmut me voor gewaarschuwd had. ‘Slecht onderhouden’ had hij gezegd. Een goeie reden om er eens op mijn gemak laag langs te vliegen. Maar het zag er allemaal niet spannend uit en ik maakte dus aanstalten om te gaan landen. Waarop de zuster vroeg of ik de baan niet eerst ging inspecteren? Nu vond ik dat ik dat al gedaan had, maar ik sla de ervaring van een oudere niet graag in de wind en bovendien vond ik dit niet het moment om een discussie te starten. In plaats van een landing maakten we er dus een fraaie vertoning op lage hoogte van. En dat had op zich wel zijn eye openers. Het was bijvoorbeeld aardig om te zien dat er veel mensen verscholen zaten in het hoge gras aan weerszijden van de baan. Dat zag je alleen maar als je vlakbij was. Wat ook wel grappig was om te zien, was dat de horde mensen – die aan het eind van de baan stond te wachten – op een magische manier oploste toen ik naderde. Ze verdwenen in het hoge gras aan het eind van de baan en ze waren ... weg. Maar toen we daarna geland waren, waren ze natuurlijk allemaal weer terug. We kregen limonade en koffie van de zusters en ik kreeg de uitnodiging toch ook hier eens een nachtje over te blijven. Op zich heel aantrekkelijk, want het ligt een beetje heuvelachtig en er is een schilderachtige waterval in de buurt. Maar ik had nog een pater Giovanni, die naar Bangassou moest, dus ik ging verder.
Bangassou is maar een hopje van 50 mijl, dus dat was de moeite van het klimmen niet waard. We konden dan ook fijn genieten van het prachtige woeste landschap, wat in de middagzon zacht lag te soezen. Hier en daar vertoont het land ineens iets regelmatigs. En daar blijken dan een paar ronde rieten hutten te staan, waarvan de bewoners een lapje grond bewerken. Het is een onvoorstelbaar gezicht zo’n nietig stukje mensheid in de grote uitgestrekte verlatenheid van het Afrikaanse land.
Ondertussen zat ik te denken wat ik na Bangassou zou doen. Toen Helmut om 15:00 uur op de radio kwam, wist ik het ineens : ik had hem een lange brief geschreven met een heel aantal vragen. Daar waren in de tussentijd nog wel een paar bijgekomen. Ik zou wel graag met hem een eetafspraak maken. Zo gezegd, zo gedaan. Mobaye ligt toch op de route naar huis, dus ik hoefde er ook niet voor om. Aan het einde van de dag westwaarts vliegend heb je lekker de zon in je toet en ineens overviel mij een onbedaarlijk Lucky Luke gevoel : ‘a lonesome cowboy and a long way from home ... ’.
Mobaye is – na de hectiek van Bangui – een ware oase. In Bangui kan ik me niet op straat begeven zonder direct te worden aangesproken. In het begin vond ik dat wel gezellig, zo babbelen tijdens het wandelen. Maar het eindigt altijd met vragen om geld. Er zijn ook op het vliegveld lastige dragers. Laatst zag ik in de stad een drager, die ik als zodanig herkende. Hij wuifde naar mij – ik was op weg naar het vliegveld – en ik stopte in de verwachting dat hij mee wilde naar het vliegveld. We hadden elkaar wel eens gegroet, maar nooit echt gesproken. Groot was mijn verbazing dan ook toen hij meldde, dat hij helemaal niet naar het vliegveld wilde. Hij wilde koffie met mij drinken, dat had ik hem immers beloofd. En hij had ook honger (iedereen zegt dat hier, het is nog meer afgezaagd dan ‘de brug stond open’), dus of ik niet nog een centje had. Ik heb hem er nog net niet uitgeschopt. Daarna kwam ik hem weer tegen, terwijl ik de Bisschop oppikte van het vliegveld. Wanneer of dat het nou eindelijk eens gebeuren zou? We waren toch hartstikke dik en ik had het toch beloofd en ik zei elke keer dat het niet uitkwam. Dat was op zich voor mij wel verhelderend. Op die manier liet ik natuurlijk inderdaad die jongen in het ongewisse. Ik heb hem dus vriendelijk verteld dat ik de intentie niet had en nooit zou hebben om met hem koffie te drinken. Ik heb het – kortom – uitgemaakt. Ik zag in elk geval bij zijn maten opluchting. Ik denk dat hij er ook wel overheen komt. En ik heb weer een stukje assertiviteit opgelopen.
Maar – ik laat me afleiden.
De gesprekken met Helmut waren zeer verhelderend en het is prettig dat we goed met elkaar overweg kunnen. De zusters vroegen meteen of ik een dagje extra wilde blijven. Dan konden zij namelijk een aantal bloedmonsters prepareren van patienten die een bloedanalyse nodig hadden. Deze dag was tout-saints, de volgende dag was tout-morts, oftewel allerzielen en de SIDA (oftewel AIDS) viert hier werkelijk hoogtij.
De volgende dag heb ik voor de eerste keer een mis in een gewone kerk bijgewoont. Helmut was de priester en – net als bij Tanneguy – voltrekt zich dan die wonderlijke metamorfose, waardoor daar ineens echt een man van God staat. Indrukwekkend. Wat hij te vertellen had en de manier waarop hij het vertelde, was ook indrukwekkend. Hij haalde allerlei voorbeelden aan van sterfgevallen die voorkomen hadden kunnen worden. Hij wees de mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Alleen bidden helpt niet. En na een overlijden roepen dat de lieve Heer het zo heeft gewild is al helemaal het paard achter de wagen spannen. Helmut is een betrokken man, die oprecht begaan is met zijn mensen. Hij kan het niet aanzien dat de mensen hier zo weinig waarde hechten aan een leven. Ze zijn wel verdrietig als er iemand dood gaat, maar actie ondernemen om dat te voorkomen, daartoe zijn ze moeilijk aan te zetten. Zelf is Helmut iemand die van aanpakken houdt en hij kan het dan ook niet aanzien als een ander er op belangrijke momenten lethargisch bij blijft zitten.
Net als Tanneguy, kan Helmut ook zo zijn minder genuanceerde momenten hebben. Op deze dag worden er bijeenkomsten georganiseerd die over de SIDA en de preventie daarvan gaan. Op zich een loffelijk streven zou je zeggen. Maar Helmut maakt zich kwaad. In Mobaye zijn er niet minder dan negen-en-veertig NGO’s vertegenwoordigd, die allemaal het expliciete doel hebben de SIDA te bestrijden. Daarvoor krijgen ze geld. Van dat geld kopen ze het laatste model Toyota Landcruiser met alle opties en voor de rest kopen ze mooie kleren en een heftige zonnebril. Tot op heden zijn het alleen de zusters van Mobaye, die daadwerkelijk medicijnen verstrekken aan hen, die het nodig hebben. En dat kost een lieve cent. En veel inspanning.
Daarbovenop geeft dan de prefect van het district, die in Mobaye zetelt, een inleidend en leerzaam praatje over het belang van SIDA preventie. Iedereen weet, dat hij altijd een paar dames van lichte zeden bij zijn huis heeft om zichzelf of zijn gasten mee te vermaken. Helmut noemt hem een ‘zero’ en maakt zich er verder heel boos over.
Maar hij kan het ook wel weer achter zich laten en genieten van wat er op dat moment is. Als we dan ’s avonds samen op de veranda naar de sterrenhemel kijken en je ziet zo – tegen die achtergrond – een palm zachtjes op de nauwelijks waarneembare wind wuiven. Als je dan de toegevoegde sterretjes – in de vorm van vuurvliegjes – ziet ronddwarrelen. Als je dan de zoete, zwoele geuren om je heen verneemt en voelt. Als je in de verte de donder hoort rommelen. Dan is het bijna te schandalig voor woorden, dat je hier zo onbeschaamd genieten kunt, terwijl er even verderop mensen kreperen en terwijl in dat kille Nederland bepaalde mensen zich het schompes werken om dit maar allemaal mogelijk te maken. Nou ja ....
De volgende dag zijn we al voor dag en dauw in de weer, want het bloed – van vijf mensen – mag er niet te lang over doen en om 12:00 uur gaat het ‘Institut Pasteur’, het laboratorium, dicht . Bovendien kwam er een verzoek van Bangassou om een paar mensen mee te nemen, dus ik moet eerst weer terug naar Bangassou. Op weg naar het vliegveld komen we een hele stoet mensen achterop. Allemaal, van groot tot klein, met een last op het hoofd. Zeventien kilometer verderop is er namelijk een markt en daar lopen ze allemaal heen. Op een goed moment zitten we achter een moeder met een kind van een jaar of zeven. Het kind is zo ingespannen bezig met de last op haar hoofdje, dat ze ons niet hoort aankomen en dus niet opzij gaat. De moeder ziet het wel en pakt het kind bij de arm. Maar in plaats van het liefdevol naar de kant te geleiden, geeft ze zo’n ruk dat het kind met daklast en al door de lucht vliegt en in het hoge gras verdwijnt. Het is apart om te ervaren hoe schokkend zoiets – relatief simpels – is. Iemand dood zien gaan is natuurlijk ook heel akelig, maar een moeder een kind zo te zien behandelen is vooral ook ontzettend navrant. Helmut stopt en neemt de moeder zwaar onder vuur. Het kind staat even verderop te grienen. Als we even later verder rijden hebben we elkaar een hele poos niks te zeggen. Ach, misschien is het ook wel een onzekere moeder, die zelf zo vaak slaag heeft gehad dat ze nu overreageert. Ze zal verder vast wel lief zijn voor haar kind.
En nu ben ik weer thuis en zijn mijn avonturen weer even afgelopen, dacht ik. Want we zaten net te eten, toen Tanneguy opstoof. Nicola - een guardien - was net bezig een grote slang dood te slaan. Ik had tot op heden nog geen slang gezien. Het zag er eng uit. Hij hief zich op – zoals een Cobra – om Nicola aan te vallen, maar Nicola had hem eerder te pakken. Het bleek geen Cobra, die zitten meer in het bos. Deze slang bijt niet, hij spuugt gif. Maar het schijnt net zo erg te zijn.
Zo peinzend realiseer ik me dat er weer ontzettend veel is gebeurd. Zondagavond ben ik erg beroerd geworden. Diarree kon ik het niet meer noemen, het was gewoon bruin water. Verder heb ik alles er ook van voren uitgegooid. Maar kennelijk was ik daarmee wel kwijt wat me dwars zat, want – hoewel wankel – was ik maandag wel weer in deze wereld. En dat was maar goed ook, want dinsdag moest ik mensen wegbrengen.
De Baptist Mission zat hier ooit met honderd man/vrouw en een eigen vliegtuig. Nu is er nog maar één stel (uit Pennsylvania) over. In Ipi hebben ze een hospitaal opgericht en ze gingen dat nu bezoeken. Bovendien was er een oudgediende (uit Washington state, niet stad, scheelt een paar mijl, wist ik ook niet) overgekomen. Zij had dertig jaar in het hospitaal van Ipi gewerkt en ze kwam nu een draagbaar ultrasoon echoapparaat ($10.000) brengen. Ze zou de lokale mensen er ook mee leren omgaan. Bovendien namen ze chemicalien mee voor het rontgenapparaat. Dat is toch wel heel vooruitstrevend vind ik. In Nieuw Guinea hadden ze alleen in de hoofdstad een rontgenapparaat.
Vervolgens ging ik met een zuster naar Kembe. Dat is een vliegveldje, waar Helmut me voor gewaarschuwd had. ‘Slecht onderhouden’ had hij gezegd. Een goeie reden om er eens op mijn gemak laag langs te vliegen. Maar het zag er allemaal niet spannend uit en ik maakte dus aanstalten om te gaan landen. Waarop de zuster vroeg of ik de baan niet eerst ging inspecteren? Nu vond ik dat ik dat al gedaan had, maar ik sla de ervaring van een oudere niet graag in de wind en bovendien vond ik dit niet het moment om een discussie te starten. In plaats van een landing maakten we er dus een fraaie vertoning op lage hoogte van. En dat had op zich wel zijn eye openers. Het was bijvoorbeeld aardig om te zien dat er veel mensen verscholen zaten in het hoge gras aan weerszijden van de baan. Dat zag je alleen maar als je vlakbij was. Wat ook wel grappig was om te zien, was dat de horde mensen – die aan het eind van de baan stond te wachten – op een magische manier oploste toen ik naderde. Ze verdwenen in het hoge gras aan het eind van de baan en ze waren ... weg. Maar toen we daarna geland waren, waren ze natuurlijk allemaal weer terug. We kregen limonade en koffie van de zusters en ik kreeg de uitnodiging toch ook hier eens een nachtje over te blijven. Op zich heel aantrekkelijk, want het ligt een beetje heuvelachtig en er is een schilderachtige waterval in de buurt. Maar ik had nog een pater Giovanni, die naar Bangassou moest, dus ik ging verder.
Bangassou is maar een hopje van 50 mijl, dus dat was de moeite van het klimmen niet waard. We konden dan ook fijn genieten van het prachtige woeste landschap, wat in de middagzon zacht lag te soezen. Hier en daar vertoont het land ineens iets regelmatigs. En daar blijken dan een paar ronde rieten hutten te staan, waarvan de bewoners een lapje grond bewerken. Het is een onvoorstelbaar gezicht zo’n nietig stukje mensheid in de grote uitgestrekte verlatenheid van het Afrikaanse land.
Ondertussen zat ik te denken wat ik na Bangassou zou doen. Toen Helmut om 15:00 uur op de radio kwam, wist ik het ineens : ik had hem een lange brief geschreven met een heel aantal vragen. Daar waren in de tussentijd nog wel een paar bijgekomen. Ik zou wel graag met hem een eetafspraak maken. Zo gezegd, zo gedaan. Mobaye ligt toch op de route naar huis, dus ik hoefde er ook niet voor om. Aan het einde van de dag westwaarts vliegend heb je lekker de zon in je toet en ineens overviel mij een onbedaarlijk Lucky Luke gevoel : ‘a lonesome cowboy and a long way from home ... ’.
Mobaye is – na de hectiek van Bangui – een ware oase. In Bangui kan ik me niet op straat begeven zonder direct te worden aangesproken. In het begin vond ik dat wel gezellig, zo babbelen tijdens het wandelen. Maar het eindigt altijd met vragen om geld. Er zijn ook op het vliegveld lastige dragers. Laatst zag ik in de stad een drager, die ik als zodanig herkende. Hij wuifde naar mij – ik was op weg naar het vliegveld – en ik stopte in de verwachting dat hij mee wilde naar het vliegveld. We hadden elkaar wel eens gegroet, maar nooit echt gesproken. Groot was mijn verbazing dan ook toen hij meldde, dat hij helemaal niet naar het vliegveld wilde. Hij wilde koffie met mij drinken, dat had ik hem immers beloofd. En hij had ook honger (iedereen zegt dat hier, het is nog meer afgezaagd dan ‘de brug stond open’), dus of ik niet nog een centje had. Ik heb hem er nog net niet uitgeschopt. Daarna kwam ik hem weer tegen, terwijl ik de Bisschop oppikte van het vliegveld. Wanneer of dat het nou eindelijk eens gebeuren zou? We waren toch hartstikke dik en ik had het toch beloofd en ik zei elke keer dat het niet uitkwam. Dat was op zich voor mij wel verhelderend. Op die manier liet ik natuurlijk inderdaad die jongen in het ongewisse. Ik heb hem dus vriendelijk verteld dat ik de intentie niet had en nooit zou hebben om met hem koffie te drinken. Ik heb het – kortom – uitgemaakt. Ik zag in elk geval bij zijn maten opluchting. Ik denk dat hij er ook wel overheen komt. En ik heb weer een stukje assertiviteit opgelopen.
Maar – ik laat me afleiden.
De gesprekken met Helmut waren zeer verhelderend en het is prettig dat we goed met elkaar overweg kunnen. De zusters vroegen meteen of ik een dagje extra wilde blijven. Dan konden zij namelijk een aantal bloedmonsters prepareren van patienten die een bloedanalyse nodig hadden. Deze dag was tout-saints, de volgende dag was tout-morts, oftewel allerzielen en de SIDA (oftewel AIDS) viert hier werkelijk hoogtij.
De volgende dag heb ik voor de eerste keer een mis in een gewone kerk bijgewoont. Helmut was de priester en – net als bij Tanneguy – voltrekt zich dan die wonderlijke metamorfose, waardoor daar ineens echt een man van God staat. Indrukwekkend. Wat hij te vertellen had en de manier waarop hij het vertelde, was ook indrukwekkend. Hij haalde allerlei voorbeelden aan van sterfgevallen die voorkomen hadden kunnen worden. Hij wees de mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Alleen bidden helpt niet. En na een overlijden roepen dat de lieve Heer het zo heeft gewild is al helemaal het paard achter de wagen spannen. Helmut is een betrokken man, die oprecht begaan is met zijn mensen. Hij kan het niet aanzien dat de mensen hier zo weinig waarde hechten aan een leven. Ze zijn wel verdrietig als er iemand dood gaat, maar actie ondernemen om dat te voorkomen, daartoe zijn ze moeilijk aan te zetten. Zelf is Helmut iemand die van aanpakken houdt en hij kan het dan ook niet aanzien als een ander er op belangrijke momenten lethargisch bij blijft zitten.
Net als Tanneguy, kan Helmut ook zo zijn minder genuanceerde momenten hebben. Op deze dag worden er bijeenkomsten georganiseerd die over de SIDA en de preventie daarvan gaan. Op zich een loffelijk streven zou je zeggen. Maar Helmut maakt zich kwaad. In Mobaye zijn er niet minder dan negen-en-veertig NGO’s vertegenwoordigd, die allemaal het expliciete doel hebben de SIDA te bestrijden. Daarvoor krijgen ze geld. Van dat geld kopen ze het laatste model Toyota Landcruiser met alle opties en voor de rest kopen ze mooie kleren en een heftige zonnebril. Tot op heden zijn het alleen de zusters van Mobaye, die daadwerkelijk medicijnen verstrekken aan hen, die het nodig hebben. En dat kost een lieve cent. En veel inspanning.
Daarbovenop geeft dan de prefect van het district, die in Mobaye zetelt, een inleidend en leerzaam praatje over het belang van SIDA preventie. Iedereen weet, dat hij altijd een paar dames van lichte zeden bij zijn huis heeft om zichzelf of zijn gasten mee te vermaken. Helmut noemt hem een ‘zero’ en maakt zich er verder heel boos over.
Maar hij kan het ook wel weer achter zich laten en genieten van wat er op dat moment is. Als we dan ’s avonds samen op de veranda naar de sterrenhemel kijken en je ziet zo – tegen die achtergrond – een palm zachtjes op de nauwelijks waarneembare wind wuiven. Als je dan de toegevoegde sterretjes – in de vorm van vuurvliegjes – ziet ronddwarrelen. Als je dan de zoete, zwoele geuren om je heen verneemt en voelt. Als je in de verte de donder hoort rommelen. Dan is het bijna te schandalig voor woorden, dat je hier zo onbeschaamd genieten kunt, terwijl er even verderop mensen kreperen en terwijl in dat kille Nederland bepaalde mensen zich het schompes werken om dit maar allemaal mogelijk te maken. Nou ja ....
De volgende dag zijn we al voor dag en dauw in de weer, want het bloed – van vijf mensen – mag er niet te lang over doen en om 12:00 uur gaat het ‘Institut Pasteur’, het laboratorium, dicht . Bovendien kwam er een verzoek van Bangassou om een paar mensen mee te nemen, dus ik moet eerst weer terug naar Bangassou. Op weg naar het vliegveld komen we een hele stoet mensen achterop. Allemaal, van groot tot klein, met een last op het hoofd. Zeventien kilometer verderop is er namelijk een markt en daar lopen ze allemaal heen. Op een goed moment zitten we achter een moeder met een kind van een jaar of zeven. Het kind is zo ingespannen bezig met de last op haar hoofdje, dat ze ons niet hoort aankomen en dus niet opzij gaat. De moeder ziet het wel en pakt het kind bij de arm. Maar in plaats van het liefdevol naar de kant te geleiden, geeft ze zo’n ruk dat het kind met daklast en al door de lucht vliegt en in het hoge gras verdwijnt. Het is apart om te ervaren hoe schokkend zoiets – relatief simpels – is. Iemand dood zien gaan is natuurlijk ook heel akelig, maar een moeder een kind zo te zien behandelen is vooral ook ontzettend navrant. Helmut stopt en neemt de moeder zwaar onder vuur. Het kind staat even verderop te grienen. Als we even later verder rijden hebben we elkaar een hele poos niks te zeggen. Ach, misschien is het ook wel een onzekere moeder, die zelf zo vaak slaag heeft gehad dat ze nu overreageert. Ze zal verder vast wel lief zijn voor haar kind.
En nu ben ik weer thuis en zijn mijn avonturen weer even afgelopen, dacht ik. Want we zaten net te eten, toen Tanneguy opstoof. Nicola - een guardien - was net bezig een grote slang dood te slaan. Ik had tot op heden nog geen slang gezien. Het zag er eng uit. Hij hief zich op – zoals een Cobra – om Nicola aan te vallen, maar Nicola had hem eerder te pakken. Het bleek geen Cobra, die zitten meer in het bos. Deze slang bijt niet, hij spuugt gif. Maar het schijnt net zo erg te zijn.